Groene economie’: vergroening van de economie of vermarkting van het groene gedachtegoed? – Matthias Lievens

Groene economie’: vergroening van de economie of vermarkting van het groene gedachtegoed? – Matthias Lievens

 

Vijf jaar geleden sprak niemand over ‘groene economie’, met uitzondering misschien van een eenzame academicus of een enkele ngo. ‘Duurzame ontwikkeling’ was nog de centrale mantra in de discussie over milieubeleid. Vandaag is groene economie talk of the town, vooral bij een aantal internationale instellingen, lobbygroepen van bedrijven en denktanks. Allerlei varianten en nuances doen de ronde, maar de basisgedachte is altijd dezelfde: het is mogelijk om met marktmechanismen de milieucrisis te lijf te gaan. Meer zelfs, verdere economische groei en natuurbescherming zouden perfect hand in hand kunnen gaan. Groene groei en groene economie: het is het nieuwe discours geworden van de Wereldbank, de OESO, het Wereld Economisch Forum in Davos, tot zelfs consultancyfirma’s als PriceWaterhouseCoopers.

De grote gangmaker is zonder twijfel UNEP, het Milieuprogramma van de Verenigde Naties. De organisatie publiceerde de afgelopen jaren een onaflatende stroom documenten en rapporten over het thema. Dezelfde ingrediënten komen steeds weer terug. Achim Steiner, één van de toplui van UNEP, vat de kern ervan als volgt samen: “wanneer we de switch maken naar een Groene Economie – één waar economische groei, sociale billijkheid en menselijke ontwikkeling hand in hand gaan met milieuveiligheid – dan zullen de zakenwereld en de industrie een belangrijke drijvende kracht zijn.”[1] “People planet profit”: dat zal de leidraad moeten worden voor een nieuw economisch paradigma, zo stelt hij.

In een lijvig rapport van meer dan 600 pagina’s dat intussen een centrale referentie is geworden in de discussie over groene economie, stelt UNEP dat er een “mythe” bestaat over de groene economie, die ze willen ontkrachten: “Mogelijk één van de meest verspreide mythes bestaat erin dat er een onvermijdelijke afweging bestaat tussen ecologische duurzaamheid en economische vooruitgang. Er is nu substantieel bewijs dat het vergroenen van de economie welvaartscreatie of werkgelegenheid niet in de weg staat.”[2] Intussen worden daar steeds meer vraagtekens bij gezet. Bestaat de echte ‘mythe van de groene economie’ er niet eerder in dat je economische groei, het redden van de planeet en sociale doelstellingen zomaar kan verzoenen? Dat dezelfde (markt)mechanismen die de ecologische crisis hebben veroorzaakt, ook de oplossing zouden moeten leveren?

Neoliberalisme met een groen sausje?

Zoals het begrip nu wordt ingevuld door de internationale instellingen, is de ‘Groene Economie’ eigenlijk vooral neoliberalisme met een groen sausje. We krijgen het nu al tientallen jaren te horen: als er een probleem is (milieucrisis, werkloosheid, armoede), dan komt dat niet door de markt, maar dan is dat het gevolg van het feit dat er nog te weinig markt is. En dus moet de rol van de overheid teruggeschroefd worden, of moeten marktprincipes worden ingevoerd op terreinen die daar nu nog van gespaard zijn gebleven, zoals de natuur.

Want daarover gaat de groene economie fundamenteel: de transitie naar een duurzamer samenleving moet gemaakt worden langs de weg van de markt. Dat kan via de correctie van bestaande markten, of via de creatie van totaal nieuwe, artificiële markten. Het uitgelezen voorbeeld van die laatste is natuurlijk het emissiehandelssysteem: daarbij wordt een markt gecreëerd voor volstrekt artificiële producten, het recht om CO2 uit te stoten. Dat het systeem intussen zijn ondeugdelijkheid heeft bewezen en zelfs in een grote crisis is verzeild geraakt (de prijs voor de uitstoot van een ton CO2 was de afgelopen maanden tot onder 3 euro gezakt), lijkt de voorstanders van de Groene Economie niet te deren. In het standaardrapport van UNEP wordt een hele reeks gelijkaardige voorstellen gedaan: markten in verhandelbare vervuilingsrechten, markten in rechten op toegang tot proper water, enzovoort. De deur wordt tegelijk verder opengezet om milieuvernietiging te ‘compenseren’. Dat principe werd ook al ingevoerd door het emissiehandelssysteem: als bedrijf kan je er vandaag voor kiezen je uitstoot van CO2 niet zelf (of maar gedeeltelijk) te verminderen, maar die te compenseren met projecten in het zuiden, die zogezegd de CO2-uitstoot helpen verminderen. De lijst van erg bedenkelijk koolstofcompensatieprojecten is intussen heel lang: van de bouw van nieuwe steenkoolcentrales waarvan geclaimd wordt dat ze minder CO2 uitstoten dan gangbaar, tot de aanleg van palmolieplantages waardoor lokale bewoners van hun grond worden verdreven. Intussen zoekt men naar andere toepassingen voor dat principe van compensatie. UNEP stelt bijvoorbeeld dat het geen probleem kan zijn om moeraslanden te gaan ontginnen, zolang je het maar compenseert met een ander moerasland. Alsof je ecosystemen zomaar op commando kan ‘creëren’.

Betaal een bos

Een andere gelijkaardige gedachte die opgang maakt, is de ‘betaling voor ecosysteemdiensten’. De gedachte erachter is dat ecosystemen zoals bossen diensten leveren, zoals het zuiveren van de lucht, maar dat het economisch systeem daar geen waarde aan toekent. Daardoor vallen economische beslissingen altijd nadelig uit voor de natuur. Als je een prijs zou toekennen aan ecosysteemdiensten, dan zouden bedrijven wellicht een andere afweging maken van kosten en baten, zo luidt de redenering. De economische logica klinkt perfect, maar de sociale en ecologische gevolgen zijn groot. Wanneer je betaalt voor ecosysteemdiensten, betaal je natuurlijk niet aan een bos, maar aan de eigenaar van het bos. Op die manier wordt de deur wagenwijd opengezet voor een heel vergaande privatisering van de natuur.

Een voorbeeld daarvan is REDD (Reducing Emissions from Deforestation and forest Degradation), een programma van de VN om ontbossing tegen te gaan. De bedoeling ervan is bedrijven te stimuleren om te investeren in bosbehoud, omdat ze winst kunnen maken op basis van de capaciteit van bossen om CO2 te capteren. Intussen zien we tot wat dit kan leiden.[3] In Brazilië zet Chevron een green force, bestaande uit gewapende troepen, in om lokale bewoners uit zijn bossen te houden. De oliegigant BP maakt deel uit van één van de grootste REDD-projecten ter wereld te midden van het gebied van de Chiquitano, een Boliviaanse inheemse groep. In Kenia worden lokale bewoners met geweld uit het Mau Forest gejaagd, en ook in Luanda werden al tienduizenden mensen van hun gronden gedreven omdat een westers bedrijf er bomen wil planten.

Grenzen aan de groei

Intussen blijkt steeds meer dat de Groene Economie zijn beloftes wellicht niet zal kunnen waarmaken. In het UNEP-rapport over Groene Economie worden scenario’s ontwikkeld voor de toekomstige investeringen in de vergroening van de economie. Volgens het meest ambitieuze scenario, waarbij jaarlijks 2% van het mondiale BNP wordt gedraineerd naar ‘groene investeringen’, kan de mondiale economie tegen 2050 verdriedubbelen, zo houdt het UNEP-rapport voor. Er zullen wel nog altijd 750 miljoen mensen zijn die leven met minder dan twee dollar per dag. De CO2-uitstoot zal tegen 2050 globaal verminderd zijn met 4 tot 7% in vergelijking met 1990. Dat is véél minder dan noodzakelijk is om het klimaat te stabiliseren.[4]

Dit laat zien dat er enorme limieten zijn aan wat je kunt doen voor het klimaat als je blijft vasthouden aan de principes van de markt, vrijhandel en economische groei. Eigenlijk is het vrij simpel: als de economie voortdurend blijft groeien, is de inspanning die nodig is om die te vergroenen veel groter dan bij een stationaire economie. Als de energieconsumptie bijvoorbeeld jaar na jaar stijgt, zijn er véél grotere inspanningen nodig om de transitie naar een hernieuwbaar energiesysteem te maken. Vandaag zien we dan ook heel vaak dat hernieuwbare energie niet in de plaats komt van fossiele energie, maar er gewoon bovenop komt.

UNEP beweert dat de Groene Economie een hogere groei mogelijk zou maken dan het huidige model. De vraag is niet enkel of die inschatting niet al te optimistisch is, maar vooral, of zo’n groei wel nog wenselijk is. Al tientallen jaren vertellen de gangmakers van het neoliberalisme dat we niet meer aan herverdeling moeten doen, want overheidsinterventie ondermijnt de efficiëntie van de markt. In de plaats moeten we de markt zijn gang laten gaan: de economische groei zal ook de armen wel ten goede komen. We moeten gewoon de taart laten groeien, en dan zullen er wel een paar kruimels naar beneden vallen voor de armen (het zogenaamde ‘trickle down’-effect). Vandaag is dat groeiverhaal ecologisch onhoudbaar geworden. We botsen volop op limieten: er is de biodiversiteitcrisis, de afvalberg, klimaatverandering, de verzuring van de oceanen enzovoort. Daarom moeten er ook grenzen opgelegd worden aan de hoeveelheid energie en materie die de economie aan de aarde kan onttrekken, en er in minderwaardige vorm terug in kan uitstoten. Met andere woorden, de taart moet beperkt blijven. Daardoor komt herverdeling weer helemaal centraal te staan op de politieke agenda, en wordt ook de zoektocht naar een compleet ander economisch model dringender dan ooit.

Klimaat als sociale kwestie van de 21ste eeuw

Eén iets is zeker: klimaatverandering is niet zomaar een milieukwestie, maar de sociale kwestie van de 21ste eeuw. De voorstanders van de Groene Economie beweren dat ze ‘People, Planet & Profit’ kunnen verzoenen, maar als je wat verder kijkt dan de mooie woorden, valt die belofte als een kaartenhuisje ineen. Zeker, we hebben groene investeringen nodig, en die zullen wel wat werkgelegenheid creëren. In die zin kun je altijd wel de schijn wekken alsof je sociale doelstellingen aan het realiseren bent. Maar als je van een beetje afstand kijkt, en vooral een macrobril opzet, wordt het allemaal wat minder evident.

Voor wie er nog aan twijfelde: de transitie naar een CO2-arme maatschappij heeft een serieus kostenplaatje. Helemaal niets doen, en de klimaatverandering laten ontsporen, zal natuurlijk nog meer ‘kosten’ (al kan je je ook afvragen of het wel zinvol is om dit soort complexe processen uit te drukken in geld of in een ‘kost’). Maar de centrale vraag wordt: wie zal de rekening betalen voor de ‘vergroening’ van de economie? Er valt te vrezen dat de markt de rekening ‘spontaan’ zal doorschuiven naar beneden: naar gewone werkende mensen, werklozen en armen, en vooral naar het globale zuiden. Dat zien we nu voor een stuk al gebeuren met systemen zoals emissiehandel (en vooral CO2-compensatie), maar ook de handel in groenestroomcertificaten (die zorgde voor stijgende energiefacturen voor mensen zonder zonnepanelen op hun dak) is een mooi voorbeeld van hoe het niet moet.

Voorstanders van de Groene Economie pleiten niet enkel voor de creatie van nieuwe markten zoals emissiehandel. Ze willen ook bestaande markten gaan corrigeren door bijvoorbeeld een CO2-belasting te heffen. Op die manier worden vervuilende producten duurder dan milieuvriendelijke. Dat klinkt natuurlijk heel aannemelijk. De hele vraag is: hoe hoog moet zo’n CO2-belasting zijn om voldoende effect te hebben? Nu we heel wat tijd aan het verliezen zijn, en de CO2-uitstoot jaar na jaar blijft stijgen, dreigen we op een punt te komen waarop de uitstoot wel heel snel zal moeten beginnen dalen als we tegen 2050 een reductie van 80 tot 95% willen bereiken in de ontwikkelde landen. Als we dat willen realiseren via de markt, dreigt een heel hoge CO2-taks nodig te zijn. De prijs voor de uitstoot van één ton CO2 bedroeg de afgelopen maanden binnen het Europese emissiehandelssysteem minder dan 3 euro. Economisten beweren dat de prijs ongeveer 40 tot 50 euro zou moeten zijn om bedrijven voldoende onder druk te zetten om te veranderen. Yvo de Boer, voormalig hoofd van de VN-klimaatonderhandelingen, beweerde een tijdje geleden dat een prijs van 150 euro nodig dreigt te zijn om de uitstoot snel genoeg te doen dalen. Sommigen gaan nog verder.

Door het enorme tijdsverlies in de strijd tegen klimaatverandering dreigen we vroeg of laat op een punt te komen waarop het helemaal niet meer evident is om een graduele transitie te maken naar een koolstofarme maatschappij. We dreigen met andere woorden onvermijdelijk met schokken te maken te krijgen. Dat kan het gevolg zijn van de noodzaak om een heel hoge CO2-taks in te voeren. Die kan zorgen voor economische, en dus sociale schokken, waarbij heel wat mensen hun job verliezen. De belofte van de Groene Economie is dat er elders nieuwe jobs gecreëerd zullen worden. Maar de vraag is of dat voldoende zal zijn, en over welke jobs het dan wel zal gaan. In Duitsland zijn sinds 1990 zowat 400.000 jobs gecreëerd in de productie van zonnepanelen, windturbines en dergelijke. Maar het gaat heel vaak om deeltijdse jobs in kleine bedrijven zonder vakbondsvertegenwoordiging. De arbeidsvoorwaarden zijn er dikwijls niet zo goed als in de traditionele industriële bastions. Daarenboven is de vraag vooral of we bij een transitie via de markt de last van de verandering niet dreigen af te schuiven op de schouders van gewone werkende mensen. Zij zullen de gevolgen van de enorme verandering concreet moeten dragen: hun job verliezen, mogelijk in de armoede terecht komen, zich moeten omscholen enzovoort. Die transitie aan de markt overlaten, dreigt ettelijke sociale bloedbaden met zich mee te brengen.

Allemaal samen, allemaal constructief?

Eigenlijk klinkt het Groene Economie-verhaal bijzonder optimistisch: het milieu redden is perfect mogelijk, en we moeten er zelfs geen moeilijke keuzes of afwegingen voor maken. Conflicten kunnen dus vermeden worden, en brede samenwerkingsverbanden worden mogelijk, want winst maken kan perfect samengaan met het streven naar duurzaamheid en sociale rechtvaardigheid. Het discours over de Groene Economie sluit in die zin perfect aan bij de eis om ‘constructief’ en ‘positief’ te zijn: we zijn al lang genoeg ‘tegen’ geweest, we mogen nu enkel nog een enthousiasmerend verhaal brengen. Conflictbenaderingen en ‘wij zij’-denken zijn dan uit den boze.

De vraag is of we ons dat optimisme nog kunnen veroorloven. Als je als burger de boodschap van de voorstanders van de Groene Economie leest, dan wordt je vooral gerustgesteld: het probleem is blijkbaar toch niet zo erg, er bestaan oplossingen die onze manier van leven niet fundamenteel in vraag hoeven te stellen, en vooral, de politici en de bedrijven zijn er mee bezig. Het enige wat we wel nog kunnen doen, is anders gaan consumeren, en wat meer ‘bio’ kopen.

Dit soort optimisme is vooral ontwapenend: we hebben nu net nood aan meer mensen die zich gaan organiseren, in milieubewegingen, vakbonden en politieke partijen, om de markt en de groeilogica een halt toe te roepen. In een context van economische crisis, Arabische en andere lentes, en Occupy-acties allerhande, zijn er steeds meer mensen die vragen stellen bij het verhaal van de Groene Economie. De slotverklaring van de sociale bewegingen tijdens het laatste Wereld Sociaal Forum in Tunis in maart 2013 sprak duidelijke taal: “Wij stellen de ‘groene economie’ aan de kaak en verwerpen valse oplossingen voor de klimaatcrisis zoals agrobrandstoffen, genetisch gemodificeerde organismen en mechanismen van de koolstofmarkt zoals REDD, die arme mensen in de val lokken met valse beloftes van vooruitgang, terwijl de bossen en territoria waar deze mensen al duizenden jaren leven, geprivatiseerd en vermarkt worden.” In juni 2012 betoogden meer dan 50.000 mensen in de straten van Rio de Janeiro tegen de VN-top over ‘Groene Economie’. Vooral in het zuiden klinkt die kritische stem steeds luider. Hopelijk zullen we dat soort discours in de aanloop naar de belangrijke klimaattop in 2015 in Parijs ook in onze contreien vaker horen.

Matthias Lievens

 

Matthias Lievens studeerde politicologie, filosofie, antropologie en geschiedenis en doctoreerde in de filosofie in 2009 aan de Katholieke Universiteit Leuven op het proefschrift Spectres of the Political: Uncovering the Metapolitical in Carl Schmitt. Thans is hij als postdoctoraal onderzoeker in het kader van het multidisciplinaire project ‘Global Governance and Democratic Government’ verbonden aan dezelfde universiteit. Hij is actief in Climaxi vzw en auteur van Socialisme en Democratie in de 21ste eeuw (2010). Samen met Anneleen Kenis publiceerde hij als coauteur het boek De mythe van de groene economie. Valstrik, verzet, alternatieven (2012).

 

Bovenvermeld artikel verscheen eerder in het tijdschrift Vrede.

 


[1] UNEP, The Business Case for the Green Economy. Sustainable Return on Investment, http://www.unep.org/greeneconomy/Portals/88/documents/partnerships/UNEP%20BCGE%20A4.pdf

[2] UNEP (2011) Towards a Green Economy: Pathways to Sustainable Development and Poverty Eradication, http://www.unep.org/greeneconomy/GreenEconomyReport/tabid/29846/Default.aspx, p. 16.

[3] Zie hierover www.redd-monitor.org

[4] IBON. 2011. Green Economy: Gain or Pain for the Earth’s Poor? Policy Brief November 2011.