Prognose deel twee. 40 jaar na ‘De grenzen van de groei’ – Frank Uekötter

Prognose deel twee. 40 jaar na ‘De grenzen van de groei’ – Frank Uekötter

Onrust doet zich gelden in de westelijke samenleving. De tekens wijzen op crisis. Na jaren van boom stagneert de economie. De grondstofprijzen stijgen in duizelingwekkende hoogte. De hoekstenen van de financiële wereld beginnen te wankelen. Milieuactivisten verspreiden duistere ondergangsscenario’s. Politici oefenen zich in hectisch crisismanagement.

 

Wat klinkt als een beschrijving van de huidige tijd gold evenzeer voor de vroege jaren zeventig. De situatie van vier decennia geleden leek frappant op de onze. Dit maakt het aantrekkelijk zich opnieuw in te laten met de studie waarmede de Club van Rome de toenmalige stemming op het punt bracht waarmede De Grenzen van de Groei codeteken van een tijdswending werd. Na een tijd van ongeremde groei begon een tijd van crises en grenzen. De studie berustte op een computersimulatie en waarschuwde voor uitgeput rakende voorraden en exploderende prijzen voor grondstoffen en energie.

 

Zij was het eerste concrete product van de Club van Rome die in 1968 als elitair discussieforum gesticht was. De over de gehele wereld verspreide leden – met zorg uitverkozen, voornamelijk mannelijk en allemaal in invloedrijke posities – verzekerden de studie een globale aandacht. Zij heeft vooreerst een zekere radeloosheid teweeggebracht. Lezers en recensenten waren echter onzeker over wat zij van de ‘Wereldondergangsvisie uit de computer’ (Der Spiegel) moesten denken.

 

Een jaar later verschenen beelden van spookachtig lege autowegen op de buis. Op 17 oktober 1973 was de olieprijs van rond drie US Dollar per barrel (159 liter) naar meer dan vijf Dollar en dan, in de loop van een jaar, naar meer dan twaalf dollar gestegen. In de Bondsrepubliek Duitsland werd op vier zondagen in november en december 1973 privé-autorijden verboden. De stijgende kosten voor olie-import leidden tot een toename van werktijdverkorting en werkloosheid.

 

De eigenlijke oorzaken van de crisis, de Jom-Kippur-oorlog tussen Syrië, Egypte en Israël alsmede de prijspolitiek van het OPEC-kartel, hadden Meadows en zijn collega’s natuurlijk niet kunnen voorzien. Maar zelfs door deze eerste oliecrisis (die in 1979 nog door een tweede gevolgd werd) kreeg de studie haast in één klap profetische kwaliteit. Het in de computer gesimuleerde scenario van uitgeput geraakte voorraden, van exploderende prijzen voor grondstoffen en energie, leek met beangstigende snelheid werkelijkheid te worden. De Grenzen van de Groei werd in 35 talen vertaald en in totaal negen miljoen maal verkocht.

 

Toch was de studie een goedkope oplossing geweest, haar auteur een expert van tweede keuze. Aanvankelijk had de Club van Rome de Turkse econoom en toekomstvorser Hasan Ozbekhan met de uitvoering van het project willen gelasten. Diens dure concept stootte echter in het uitvoerende comité van de Club van Rome op twijfel en ook de Stiftung Volkswagenwerk (Stiftung)in Hannover als aangezochte geldschieter toonde zich aanvankelijk gereserveerd. Om geld te sparen en zo snel mogelijk resultaten te kunnen tonen, besloot men de opdracht aan het team van Dennis Meadows van het Massaschusetts Institute of Technology (MIT) te geven. Het MIT was destijds tenslotte een der eerste adressen op het gebied van de systeemdynamische modellering. MIT-computerpionier Jay W. Forrester, de ‘vader van de systeemdynamiek’, had de jonge Dennis Meadows als projectleider voorgesteld. Meadows beloofde slechts enkele maanden voor het onderzoek nodig te hebben. Het curatorium van de Stiftung was sceptisch en gefascineerd tegelijkertijd. De nieuwe methode van computergesteunde simulatie leek veelbelovend, de gegadigde echter nog onervaren. Zo kende de Stiftung aanvankelijk slechts 200.000 DEM toe voor een vooronderzoek. Pas toen dit klaar lag, gaf het curatorium ‘eenmalig en voor de laatste keer’ 775.000 DEM voor de eigenlijke studie vrij. Na vijftien maanden werk lag het resultaat voor.

 

De prijs voor zowel de spoed als de computerdeugdelijke verwerking van gegevens in de vroegste perioden van cybernetische modellering was drastische vereenvoudigingen. Het wereldmodel van de Meadows-studie verhield zich tot de realiteit ongeveer zoals een model van spoorweginrichting tot het bedrijf van de Duitse Spoorwegen. Vrijmoedig verduidelijkten de auteurs dat hun prognoses “in de zin van een exacte voorspelling […] niet de draagwijdte van een bevestiging” inhielden[1]. Al helemaal niet ging het om een voorspelling van de prijsontwikkeling, want deze hangt bij grondstoffen van een nauwelijks te doordringen kluwen van factoren af. Maar juist de geweldige stijging van grondstofprijzen gold tijdens de oliecrisis als bewijs voor de juistheid van de prognose.

 

De studie was slechts een van de meerdere boeken die destijds met beangstigende toekomstontwerpen uitpakten. Paul Ehrlichs Die Bevölkerungsbombe[2] en Gordon Taylors Das Selbstmordprogramm[3] verschenen beide in 1971. De duistere prognoses kenmerkten de debatten over milieu- en grondstofkwesties op lange termijn en zo definieerde de opkomende ecologische beweging zich veel meer dan andere protestbewegingen over de apocalyps. Soms werd zij zozeer de existentiële motivering van de ecologische beweging dat zelfs drastische scenario’s een soort van prognostische vergroting nodig hadden. Op het hoogtepunt van het debat over het afsterven van bossen verklaarde de groene Bondsdagfractie: “Het afsterven van bossen vertegenwoordigt een waarschuwingsteken voor een nog grotere ecologische catastrofe die zich begint af te tekenen”. Toen zich in juli 1976 een groot chemisch ongeval in het Italiaanse Seveso voordeed, paste dit in het beeld van de ondergang. Seveso ist überall betitelden Egmont R. Koch en Fritz Vahrenholt hun in 1978 verschenen boek over de ’dodelijke risico’s van de chemie’.

 

Zulke duistere utopieën hielden onvermijdelijk een legitimatieprobleem in toen de ondergang van de wereld op zich liet wachten. Bij de Grenzen van de Groei was het vooral de daling van de olieprijs in het midden van de jaren tachtig die boze reacties uitlokte: in plaats van schaarste werden nu de lage prijs en de daardoor bevorderde verspilling van energie het hoofdprobleem. Ook het Duitse bos weigerde op grote schaal af te sterven, zoals voorspeld. En Seveso was allicht toch niet overal.

 

Zo ontstond een merkwaardig parallellisme van ontwikkelingen. Enerzijds werden latere toekomstprognoses, mede dankzij vooruitgang in de computertechniek, steeds betrouwbaarder. Zelfs een zo complex gegeven als het wereldklimaat is intussen voorwerp van spitsvondige modelleringen. Tegelijk was echter iedere prognose in het openbare debat van een knagende twijfel voorzien en tenslotte toonde de ervaring met De Grenzen van de Groei dat het waarschijnlijk helemaal niet zo erg zou worden. De regelmatige bijwerkingen van de Meadows-studie weerspiegelen treffend dit dilemma van ecologische dystopie.

 

Op interessante wijze erodeerde het vertrouwen in prognoses doorgaans vlugger dan het vertrouwen in de daarvan afgeleide legitimaties. Zowel de autoriteit als de invloed van de waarschuwers hielden langer stand dan hun scenario’s. Tot op heden richten de verslagen van de Club van Rome zich bij voorkeur tot de mensheid als geheel. In werkelijkheid echter voelden vooral regeringen en administraties zich aangesproken: wie anders dan de goede oude Leviathan moest voor de langetermijn ontwikkeling van moderne samenlevingen verantwoordelijk zijn? In de jaren zeventig was hij steeds duidelijker aan zijn grenzen geraakt en snakte derhalve naar nieuwe mogelijkheden voor profilering. De milieusector was één van de laatste politieke domeinen waarin nog een massale expansie van plannen voor functies en budgetten kon worden doorgedreven. Het behoort tot de stille geheimen van de moderne milieupolitiek dat zij eigenlijk perfect bij een staat in crisis past.

 

De Grenzen van de Groei werd daarmede een welkome legitimatie van grootschalige planning van overheidswege. Duidelijk ademde de Meadows-studie de geest van een planningseuforie die weliswaar in de jaren zeventig reeds flink onder de wielen geraakt was, maar bij ecologische kwesties een opmerkelijke overlevingsgeschiktheid bewees. De plannen voor de energiewending zijn thans het jongste bewijs. Bonds- en landsregeringen presenteren hun ontwerpen voor energievoorziening binnen 30 of 40 jaar zonder dat de daaraan verbonden controlevereiste controversieel bediscussieerd zou worden. Het ecologische vraagstuk, in de jaren zeventig en tachtig nog bij uitstek een desideratum van de burgermaatschappij, groeide uit tot het sterke ontwerp voor de zelfemancipatie van ambtelijke overheidselites.

 

De onzekerheid die de samenlevingen van het Westen in 2012 gebiologeerd heeft, zou derhalve een goede gelegenheid kunnen zijn om thans het tweede gedeelte van de prognose te thematiseren. Dankzij slimme computermodellen kunnen we de ecologische prijs van ons westers welstandsmodel preciezer dan ooit bepalen.

 

Maar wat volgt daaruit voor het politieke systeem van moderne samenlevingen? Wie zal zich op welke wijze aangesproken voelen? En hoe verhoudt zich dit alles tot de belangen van de huidige actoren? Bij het emfatische appel aan de mensheid wordt al te gemakkelijk uit het oog verloren dat bepaalde groepen zulke scenario’s steeds vanuit een specifieke gezichtshoek zien – en mogen zien. Belangen zijn tenslotte niet illegitiem. Maar zij hebben gevolgen.

 

De aanmatiging om energieplannen voor decennia te smeden, is des te merkwaardiger omdat de Bondsrepubliek over een goed zichtbaar gedenkteken voor de risico’s van langlopende verbruiksprognoses beschikt. Bedoeld zijn de kerncentrales die sedert de late jaren zeventig, in de verwachting van een drastische stijging van stroombehoefte, ondersteund werden. De werkelijk gebouwde centrales waren uiteindelijk slechts een fractie van de oorspronkelijke expansieplanning. Alleen op grond van hardnekkig protest van de bevolking werden vele plannen niet gerealiseerd. Voor energiemanagers met een scherpe blik begon het derhalve in de jaren tachtig langzaam duidelijk te worden dat alleen het nucleaire protest de stroomconcerns voor een gigantisch verkeerde investering behoed heeft. Het zou een volstrekt adequaat einde van de Duitse nucleaire geschiedenis zijn wanneer de concerns aan de demonstranten uit dankbaarheid een gedenkteken zouden wijden: als memento voor de fatale verleidingskracht van prognoses op lange termijn.

 

Wie 40 jaar na de eerste Grenzen-studie over de toekomst van de mensheid discuteert, zou er derhalve goed aan doen daarbij ook te reflecteren over de discrete charme van de vraagstelling die zij op maatschappij en politiek uitoefent. Want in tijden van acute crisis heeft de blik in de verre toekomst iets zeldzaam geruststellends. Ronduit voorbeeldig was dit vast te stellen in 2009 bij de klimaatconferentie in Kopenhagen toen de wereldopinie met volle dankbaarheid registreerde dat zij gedurende een paar weken niet meer over de globale financiële crisis moest discuteren. Voor politici gedreven door het snelle ritme van de 21ste eeuw, is de zaak toch al heel eenvoudig. Wanneer binnen een paar decennia aan het licht zou komen dat de energiewending niet, zoals gepland, voltrokken zou kunnen worden, zijn zij gegarandeerd niet meer in functie.

 

Bij de studie van de Club van Rome kan men een verre echo van de notabelenpolitiek nog een weinig horen: bezorgde mannen die in intieme kring samenkomen en de uitdagingen van de huidige tijd bediscussiëren. Intussen zijn de tijden voorbij waarin een studie de weg van de mensheid ex cathedra kan uitstippelen. Geloofwaardige toekomstontwerpen ontstaan vandaag uit de dialoog over maatschappelijke, nationale en disciplinaire grenzen heen en zijn ook niet meer vast gestructureerde paden die zich tot op decennia van tevoren goed vanaf het begin laten narekenen.

 

In onzekere tijden stelt zich de vraag naar de toekomst opnieuw. Toen de Club van Rome in 1972 haar studie openbaar maakte, bleek de wereld na een kwarteeuw van economische boom onverbiddelijk op groeikoers te zijn – de vraag was waarheen dit zou voeren. Intussen is de toekomstige weg van de westelijke economieën onzekerder dan ooit. Daarvoor hebben zij waardevolle ervaringen in de omgang met toekomstscenario’s opgedaan zodat de risico’s en nevenwerkingen van prognoses vandaag goed vertrouwd zijn. De vraag is of wij deze ervaringen benutten.

 

De allicht belangrijkste les zijn de langlopende gevolgen van snel genomen beslissingen. Derhalve zou het de moeite waard kunnen zijn, in de actuele discussie over de energiewending zich in toenemende mate te bekommeren om het uitzetten van nieuwe koersen van waaruit op lange termijn belangrijke zijwegen zouden kunnen ontstaan. Hoe kunnen we onze samenleving zo robuust maken dat zij onverwachte crises meester kan blijven? En laat zich rond deze kwestie een belangencoalitie vormen die aan het streven naar weerstandsvermogen tegen het onvoorzienbare, naar veerkracht, de nodige overtuigingskracht verleent? Want als niemand kan weten hoe ons energiesysteem in het jaar 2050 er zal uitzien, we kunnen er zeker van zijn dat we op de weg daarheen nog enkele verrassingen zullen beleven.

 

Frank Uekötter

 

Frank Uekötter studeerde geschiedeniswetenschappen, politieke wetenschappen en sociale wetenschappen aan de universiteiten van Freiburg im Breisgau, Bielefeld, Baltimore en Pittsburgh en doctoreerde in 2001 in de geschiedeniswetenschappen op een proefschrift over de geschiedenis van de bestrijding van de luchtverontreiniging. Van 2003 tot 2006 was hij wetenschappelijk medewerker aan de faculteit voor geschiedeniswetenschappen te Bielefeld. In 2006 werd hij aangesteld als vorser aan het onderzoeksinstituut van het Deutsche Museum te München voor een project over de geschiedenis van de landbouw in de 20ste eeuw. Sedert 2009 werd dit instituut omgevormd tot Rachel Carson Center for Environment and Society en verbonden aan de Ludwig-Maximilians-Universität te München. In 2009 behaalde Frank Uekötter zijn habilitatie. Tot zijn boekpublicaties behoren o.a. The Green and the Brown. A History of Conservation in Nazi Germany (2006), Die Wahrheit ist auf dem Feld. Eine Wissensgeschichte der deutschen Landwirtschaft (2010) en Am Ende der Gewissheiten. Die ökologische Frage im 21. Jahrhundert (2011). Dit boek werd in februari 2012 door de Deutsche Umweltstiftung uitgeroepen tot ‚Umweltbuch des Monats’.

 

 

Vertaling uit het Duits: Suzemie Devriendt en Paul Haerden

 

Bovenvermeld artikel verscheen eerder, in licht gewijzigde vorm, in Die Zeit/Wissen, 66 (2012) 48, p. 46.

 


 


[1] (Noot van de vertalers) Zoals de Club van Rome dit overigens nogmaals stelt: “The Limits to Growth did not offer predictions, rather it portrayed different scenarios based on trends and different policy decisions.”, http://www.clubofrome.org/issues/the count-up to 2052: an overreaching framework for action (geraadpleegd 6.1.2013)

[2] Oorspronkelijke uitgave in het Engels: The Population Bomb,1968.

[3] Oorspronkelijke uitgave in het Engels: The Doomsday Book: Can the World Survive?, 1968.