Associatieve economie: alternatief voor kapitalisme en socialisme – Arjen Nijeboer

Associatieve economie: alternatief voor kapitalisme en socialisme – Arjen Nijeboer

De term ‘associatieve economie’ komt van Rudolf Steiner en duidt een nieuwe organisatie van de economie aan. De economie moet volgens Steiner zelfbestuur hebben en onafhankelijk van de staat functioneren. Maar de drie productiefactoren – natuur (grond), kapitaal (bedrijven) en arbeid – daarentegen zouden juist uit het economische proces gehaald moeten worden en niet langer gekocht en verkocht kunnen worden. In plaats van het bepalen van prijzen via een chaotisch, op macht gebaseerd spel van vraag en aanbod, stelt Steiner voor dat consumenten, producenten en handelaren zich verenigen in associaties waarbinnen zij (of hun vertegenwoordigers) via overleg tot ‘rechtvaardige prijzen’ zouden komen. De financiële crisis heeft tot een hernieuwde belangstelling voor deze ideeën geleid. Een inleiding.

Een kernpunt van Steiners sociale driegeleding is dat de samenleving bestaat uit drie afzonderlijke gebieden – geestesleven, politiek/recht en economie – die zodanig van elkaar verschillen, dat ze ieder zichzelf moeten besturen volgens een specifiek principe. In het geestesleven moet vrijheid het kernprincipe zijn, gelijkheid is het juiste beginsel voor het rechtsleven en de economie vervult zijn rol optimaal als er broederschap heerst. Pas als elk gebied autonoom van de andere twee functioneert, kan het zich volop ontwikkelen. Daarvan plukken de andere gebieden weer de vruchten.

Neem de economie. De economische opbrengst is maximaal als productie- en distributieprocessen puur op basis van de economische ratio (zoals efficiëntie) kunnen worden ingericht, zonder tussenkomst van bijvoorbeeld de staat (die op hele andere zaken is gericht dan op economische efficiëntie).. De dynamiek die politiek en rechtsleven met zich meebrengen, is eenvoudig een totaal andere dan die van de economie. Het rechtsleven neigt bijvoorbeeld altijd naar centralisatie, gelijkschakeling en bureaucratie. Dat is voor het rechtsleven mogelijk vaak terecht en noodzakelijk, maar op de economie werkt het verlammend. Daardoor zullen ‘geprivatiseerde’ bedrijven in beginsel altijd efficiënter en productiever werken dan staatsbedrijven. En dat is weer in het belang van het rechtsleven en het geestesleven, want beide leven van een meeropbrengst die door de economie wordt voortgebracht.

Natuur, kapitaal en arbeid

Daarbij maakt Steiner echter de cruciale kanttekening dat de eigenlijke economie beperkt is tot de productie, circulatie en consumptie van fysieke goederen. Alleen fysieke waren mogen verhandeld worden. De drie productiefactoren – natuur, kapitaal en arbeid – zijn nadrukkelijk geen waren. Ze zijn hulpmiddelen om waren te produceren, maar zijn zelf geen waar. Ze mogen daarom niet verhandeld worden en moeten buiten het eigenlijke economische proces gehouden worden.

Natuur

Natuur, bijvoorbeeld, is nooit door de mens geschapen. De eerste mensen hebben het gewoon aangetroffen. Bij vroegere volken was grond veelal gemeenschapseigendom dat niet verhandeld kon worden. Maar op een gegeven moment heeft de eerste mens zich een stuk grond toegeëigend door er een hek omheen te zetten. Steunend op geweld of macht kan de eigenaar van grond een prestatie eisen van degenen die de grond tijdens of na zijn ‘eigenaarschap’ willen gebruiken. Hier is sprake van een prestatie zonder tegenprestatie, een situatie die in een gezonde economie niet zou mogen bestaan. Grond zou daarom niet verkocht moeten worden. Op basis van rechtsregels zou grond moeten worden toegewezen aan degene(n) die bekwaam en bereid zijn de grond op een

passende wijze te gebruiken. Dit toewijzen aan een nieuwe gebruiker gebeurt door een forum van deskundigen (verenigd in bijvoorbeeld een stichting) en indien mogelijk in overleg met de oude gebruiker. Wanneer grond wel verhandeld wordt, dan leidt dat tot prijsverhogingen voor consumenten, want een boer die veel moet betalen om op een stuk grond aan de slag te kunnen gaan, zal die kosten moeten doorberekenen aan zijn afnemers. Het feit dat het grondbezit tegenwoordig veel meer gespreid is onder de bevolking dan vroeger, doet hieraan niets af: het blijft irrationeel, onproductief en kostprijsverhogend om grond te verhandelen.

Als er wel privaat grondbezit is, worden degenen die geen eigenaar zijn en die op die grond willen wonen of werken in een staat van juridische afhankelijkheid gebracht ten opzichte van de grondeigenaar. Hier ontstaat onrechtmatige macht van de ene over de andere persoon. Die eigenaar zal die machtspositie gebruiken om inkomen te verkrijgen zonder tegenprestatie te hoeven leveren.

Kapitaal

Het kapitaal (de productiemiddelen, dus machines, bedrijfsgebouwen enz.) moet wel worden geproduceerd door mensen en die moeten daarvoor worden betaald. Maar na de eerste aanschaf zou het eigenlijke ‘eigendom’ van de productiemiddelen overgaan naar instellingen van het geestesleven (bijvoorbeeld stichtingen zonder winstoogmerk). En deze instellingen stellen de productiemiddelen min of meer kosteloos ter beschikking aan kundige ondernemers. In alle opzichten kunnen een ondernemer en zijn team het bedrijf als het “hunne” beschouwen, maar ze kunnen de controle over het bedrijf niet tegen betaling overdragen aan een ander. Ondernemers ontvangen een inkomen uit de bedrijfsinkomsten zolang ze zelf werkzaam zijn in het bedrijf. Stopt een ondernemer daarmee, dan heeft hij in beginsel het recht de productiemiddelen over te dragen (maar niet tegen betaling) aan een geschikte opvolger. Gebeurt dat niet, of doet de ondernemer afstand, dan is het de beherende instelling in het geestesleven die besluit wat met het kapitaal moet gebeuren. Deze instelling zoekt een nieuwe ondernemer die vruchtbaar met het kapitaal kan werken, of voegt het kapitaal samen met ander kapitaal.

Wanneer bedrijven wel verkocht kunnen worden, dan leidt dat enerzijds tot inkomen zonder tegenprestatie. De ex-bedrijfseigenaar heeft zijn gerechtvaardigde inkomen immers al gekregen, en krijgt door de verkoop van zijn bedrijf nu een extra som geld binnen waarvoor hij niets hoeft te doen. Hij kan gaan rentenieren. Dit terwijl de productiemiddelen in feite gefinancierd zijn door de consument, omdat de kosten verwerkt zijn in de productprijzen1. Anderzijds leidt een bedrijfsverkoop tot prijsverhogingen voor consumenten, want de nieuwe bedrijfseigenaar moet de kosten die hij maakte om de vorige eigenaar uit te kopen, weer doorberekenen in de prijzen van producten. De mogelijkheid om een bedrijf te verkopen leidt ook vaak tot een verkeerde focus van ondernemers of managers. Het is voor hen vaak financieel aantrekkelijker om een snelle waardestijging van het bedrijfskapitaal na te streven, in plaats van zich te richten op het maken van goede producten en op een langetermijnvisie.

Ook is de verkoop van een bedrijf eigenlijk mensenhandel, omdat een bedrijf verkocht wordt inclusief alles en allen die contractueel aan het bedrijf gebonden zijn, dus de medewerkers incluis. In morele zin behoort het bedrijf hen allen toe. In een interview geeft ondernemer Koos Bakker nog een argument waarom kapitaal niet verhandeld moet worden. Als een bedrijf in de boeken 1 miljoen euro waard is, kan de verkoopwaarde wel 5 miljoen zijn. De nieuwe eigenaar die die 5 miljoen op tafel legt, wil dan ook rendement zien over die 5 miljoen en niet over 1 miljoen euro. Dit trekt vaak veel geld uit het bedrijf, geld dat anders werkzaam had kunnen zijn als bedrijfskapitaal. Vaak wordt er dan ook iemand op het bedrijf gezet die de taakstelling mee krijgt om voor dat hoge

rendement te zorgen. Dit werkt verstorend op de prijzen, de inkomsten van medewerkers, enzovoort.

Nederland heeft een hoofdrol gespeeld bij het verhandelen van kapitaal. Hier ontstond ooit de eerste vennootschap die publiek verhandelbare aandelen uitgaf (de VOC in 1602), evenals de eerste aandelenbeurs (de Amsterdamse beurs in datzelfde jaar). Eén van de eerste financiële crises rond speculatie vond hier plaats (de Tulpenmanie van 1634-37). Tegenwoordig is Nederland een Europese koploper op het vlak van de securitisatie, de praktijk van opknippen en doorverkopen van (slechte) leningen die zo’n grote rol speelde in de financiële crisis.

Arbeid

Ook arbeid zou volgens Steiner niet verhandelbaar mogen zijn. Het heeft mij jaren gekost om precies te begrijpen waarom niet, en hoe die niet-verhandelbaarheid praktisch geregeld zou kunnen worden. Arbeid is niet koopbaar omdat het als zodanig geen product is. Arbeidt leidt tot een product of tot een dienst, maar is zelf geen verkoopbaar object. Het gaat in de economie uiteindelijk om de producten en diensten die de mensen die er werken voortbrengen. Die zijn te verkopen. De arbeid zelf kan je niet kopen, net zomin je die in een doosje kan stoppen.

Steiner stelt voor om de arbeid via rechtsregelingen uit het economische gebied halen en in de sfeer van het democratisch vastgestelde (arbeids)recht onder te brengen. Een belangrijk aspect van het kopen van arbeid, is dat de ondernemer op die manier de ‘baas’ wordt over een andere mens, in de zin dat die baas allerlei zaken kan dicteren aan de medewerker, hoe laat hij waar moet zijn, hoe laat hij een kwartier mag luchten, enz. Steiner stelde dat er vroeger op de slavenmarkt hele mensenlevens werden verhandeld, en tegenwoordig nog delen van mensenlevens, maar dat het principe hetzelfde is. Op de huidige “arbeidsmarkt” koopt men parttime horigen.

Deze zaken wil Steiner enerzijds terugdringen doordat alle medewerkers van een bedrijf binnen een rechtssetting een ‘verdelingsverdrag’ overeen komen waarbij de totale inkomsten van het bedrijf onderling worden verdeeld. Want ook het inkomen is volgens Steiner een rechtsvraagstuk. Er zou geen ‘werkgever’ meer moeten zijn die de ‘prijs’ van de arbeid vaststelt en het verschil tussen de totale bedrijfsinkomsten en de ‘arbeidskosten’ voor zichzelf houdt. Binnen de internationale Mondragon-coöperaties (met 83.000 medewerkers en een jaaromzet van ruim 14 miljard euro) is dit verdelingsverdrag vormgegeven doordat de maximale loonverschillen (de loonvorken) democratisch worden vastgesteld door alle medewerkers: one man, one vote. Gemiddeld mag de meestverdienende in een Mondragon-coöperatie niet meer dan 5 keer het theoretische minimumloon ontvangen. Het is ook denkbaar dat de staat zulke maximale loonvorken vaststelt. Op 24 november 2013 stemden de Zwitsers per referendum over de invoering van een maximale loonvork van 1:12 binnen Zwitserse bedrijven. Hierbij mag de meestverdienende dus maximaal 12 keer de beloning van de laagstbetaalde krijgen. In ieder geval moeten de bedrijfsinkomsten volgens Steiner via het recht onderling verdeeld worden, en moeten individuele inkomens niet aan het economische krachtenveld worden overgelaten, want dan is the sky the limit. De gemiddelde CEO van een Westerse multinational verdient niet 5, maar 500 keer zoveel als de laagstbetaalde.

Anderzijds zijn bij Steiner ook wel opmerkingen te vinden die aansturen op een waardering naar output. In het Braziliaanse bedrijf Semco, dat de afgelopen decennia een razendsnelle groei van 40% per jaar doormaakte, maken de medewerkers onderling afspraken over wanneer een bepaalde klus af moet zijn. Zolang ze zich daaraan houden zijn de medewerkers vrij om te bepalen hoe en wanneer ze dat doen. Ze bepalen hun eigen werktijden en overal hangen hangmatten voor wie zin heeft in een tukje. Dat levert uiteraard een fundamentele vrijheidsbeleving op voor de medewerkers.

De essentie van kapitalisme

Het feit dat de drie productiefactoren – natuur, kapitaal en arbeid – gekocht en verkocht kunnen worden, noemt Steiner het essentiële kenmerk van het kapitalisme en tevens één van diens grondfouten. Wanneer grond of kapitaal privébezit zijn, dan leidt dat tot machtsposities voor een kleine groep die de situatie gebruikt om inkomen te verkrijgen zonder echt productief te zijn: een prestatie zonder tegenprestatie. Dat is het tegenovergestelde van broederschap, dat volgens Steiner het hoofdprincipe van de economie moet zijn. Echte broederschap is een wederkerig begrip: ik doe iets voor de ander en de ander doet iets voor mij. Tussen prestatie en tegenprestatie moet de juiste balans zijn.

Associaties

In ons vrije-marktsysteem concurreren bedrijven met elkaar. Ze geven elkaar zo weinig mogelijk inzicht in de interne stand van zaken. Veel werk gebeurt dubbel omdat bedrijven vanwege de concurrentie geen zaken (bijvoorbeeld productiecapaciteit, kennis of medewerkers) met elkaar delen. Sterker, concurrentie wordt tegenwoordig wettelijk opgelegd door de staat, die boetes oplegt als bedrijven proberen samen te werken. Bedrijven produceren op de gok en moeten daarna de consument met sluwe marketing- en reclamestrategieën overhalen om de spullen te kopen waar geen consument om heeft gevraagd. Als dat niet lukt, verdwijnt de productie op de vuilnishoop. Consumenten gaan niet in gesprek met producenten en knopen geen duurzame relaties met hen aan, maar spelen hen tegen elkaar uit door bijvoorbeeld zo over te stappen naar een andere producent die iets goedkoper kan leveren omdat hij bijvoorbeeld zijn personeel onderbetaalt. Iedereen is erop uit om een slaatje te slaan uit de situatie waarin de ander zich bevindt. Het egoïsme is leidend en moet dat volgens de vrije-marktfilosofie ook zijn: “greed is good”, aldus Gordon Gekko in de beruchte film Wall Street (1987). Het egoïsme krijgt de ruimte omdat het economische leven vaak volgens het principe van de vrijheid is ingericht in plaats van het principe van de broederschap.

Sociale hoofdwet

Volgens Steiners ‘sociale hoofdwet’ uit 1905 leidt egoïsme in de economie echter tot een lager welvaartsniveau voor de samenleving als geheel. Door de zeer ver doorgevoerde arbeidsdeling in moderne samenlevingen produceert niemand nog voor zijn eigen behoeften. Dat wat ik concreet produceer, wordt door anderen geconsumeerd, en voor mijn eigen behoeftebevrediging ben ik afhankelijk van de productie van anderen. Ofwel, ieders behoeften worden zo goed mogelijk bevredigd wanneer iedereen zo optimaal mogelijk is gericht op de behoeften en noden van de ander. Hoe meer de productie is gericht op het opheffen van elkaars sociale noden, hoe hoger het welvaartsniveau van de samenleving. Egoïsme verstoort dit proces: het zorgt ervoor dat mensen juist op hun eigen behoeften zijn gericht. Maar die kunnen ze in een hoogontwikkelde samenleving niet zelf meer vervullen. Hoe meer egoïsme er is, hoe meer tijd en middelen verloren gaan aan onderlinge strijd, hoe meer tijd en middelen ook de goedwillenden moeten besteden aan het zich beschermen tegen het egoïsme van de kwaadwillenden. Dat is tijd en energie die niet aan de eigenlijke productie kan worden besteed.

Van sociale hoofdwet naar associaties

Vanuit deze inzichten kwam Steiner tot zijn idee dat ‘associaties’ de basale organisatievorm moeten vormen van de economie. Associaties zijn overlegorganen tussen producenten, handelaren en (vertegenwoordigers van) consumenten die werken op basis van samenwerking en transparantie in plaats van concurrentie en geheimhouding. Binnen de associaties kunnen consumenten expliciet aangeven wat hun eigenlijke behoeften zijn. Hierdoor kunnen bedrijven hun productie beter afstemmen op de werkelijke vraag en kunnen ze hun marketing- en reclamekosten verlagen, waardoor

producten goedkoper worden. Producenten kunnen inzicht geven in wat voor hen qua productie mogelijk is en welk prijskaartje daaraan moet hangen, gegeven het redelijke inkomen dat de producenten nodig hebben voor hun levensonderhoud gedurende de tijd dat ze het product vervaardigen.

Rechtvaardige prijzen

Door zo’n werkwijze kan het voor de betrokkenen duidelijk worden wat de rechtvaardige prijs van een product moet zijn, en door het inzicht dat de consumenten krijgen in de situatie van de producent wordt hun bereidheid groter om die eerlijke prijs ook daadwerkelijk te betalen. Er ontstaan duurzamere relaties tussen consumenten en producenten, met alle voordelen van dien. Een meer associatieve economie zal logischerwijs leiden tot een efficiëntere productie en dus – ceteris paribus – tot lagere prijzen. Want uiteindelijk worden alle kosten die een bedrijf maakt, doorberekend in de prijzen van producten. Als een bedrijf bijvoorbeeld structureel 20 procent van zijn productie moet weggooien omdat er geen afnemers bleken te zijn, dan zullen haar overige producten evenredig duurder moeten worden om de totale productiekosten gedekt te krijgen. Consumenten betalen uiteraard ook de kosten van reclame en marketing, terwijl die in geen enkele consumentenbehoefte voorzien.

Een grotere greep van het ‘ik’

In feite zijn de associaties bedoeld om het menselijke ‘ik’ een grotere grip op het economische proces te geven, doordat ze de mens in staat stellen zijn economisch handelen meer te baseren op inzicht, bewustzijn en redelijkheid, en het driftleven terugdringt dan wel omvormt. Associaties bevorderen tevens de broederschap, omdat via de eerlijke prijsvorming een juiste balans wordt gebracht in de prestaties die mensen voor elkaar verrichten. Zo stellen associaties ons in staat om – beter dan het vrije-marktstelsel dat kan – voor elkaar te zorgen en in elkaars behoeften te voorzien. Dat is de essentie van broederschap.

Het punt is dat het egoïsme nu eenmaal een fact of life is. Moralisme helpt daar weinig tegen. Door de juiste maatschappelijke structuren kan de samenleving wel worden beschermd tegen de schade die een al te groot egoïsme van het individu aanricht. Egoïsme komt niet per se uit slechtheid voort, maar hangt vaak samen met een gebrek aan inzicht van de enkeling in de economische situatie en de behoeften van de ander. De huidige economische organisatievormen verhinderen dat inzicht. Associaties brengen hier duurzaam verandering in. Dat zou al veel scheve situaties kunnen rechttrekken.

Een voorbeeld: Estafette Odin

Een voorbeeld van een bedrijf dat deze principes van Steiner in praktijk probeert te brengen is Estafette Odin, een in 1983 opgerichte groothandel in biologische voeding die ook 18 biologische eetwinkels, een webwinkel en een bezorgdienst runt. Het bedrijf heeft zo’n 300 medewerkers en een jaaromzet van 45 miljoen euro. Het kapitaal is ondergebracht in een stichting, is niet meer in handen van één persoon en kan nooit meer verkocht worden. Het bedrijf heeft zich georganiseerd in een coöperatie met drie soorten leden: klanten, medewerkers en kapitaalsleden. Klanten kunnen lid worden, dragen dan bij in het werkkapitaal van het bedrijf en kunnen in ruil producten tegen ledenprijzen kopen. Dit is al bij een besteding van 25 euro per week voordeliger voor de klant. Uniek in dit bedrijf zijn de groente- en fruitabonnementen. Klanten kunnen zich opgeven voor verschillende abonnementsvormen en krijgen dan voor een vast bedrag een tas groente per week, compleet met informatie over de telers en recepten. De klanten worden structureel bij het bedrijf betrokken via klantenpanels, open dagen, telefoon en email. Hen wordt steeds gevraagd naar hun voorkeuren, waar het bedrijf dan op in probeert te spelen.

Arjen Nijeboer

Arjen Nijeboer studeerde aan de Faculteit voor Journalistiek en Communicatie te Windesheim en is voltijds zelfstandig journalist, tekstschrijver en communicatieadviseur. Hij is medeoprichter van de stichting Referendum Platform die het gebruik van directe democratie via referendum, volksinitiatief en volksstemming wil bevorderen. Hij publiceerde o.a. Vrijheid, gelijkheid en broederschap als grondslagen voor de maatschappij van morgen (2013) en, als coauteur, Directe Democratie: feiten, argumenten en ervaring omtrent de invoering van het referendum (2007).