Het groene kapitalisme is net zo onmogelijk als het sociale kapitalisme – Daniel Tanuro/Christophe Léon

Het groene kapitalisme is net zo onmogelijk als het sociale kapitalisme – Daniel Tanuro/Christophe Léon

De auteur Daniel Tanuro geïnterviewd door Christophe Léon over de verhouding van klimaat en sociaaleconomische ordening van de samenleving:

 

U bent de auteur van L’impossible capitalisme vert, verschenen bij de uitgeverij La Découverte (reeks: Les Empêcheurs de penser en rond). U bent ook de oprichter van de NGO ‘Climat et justice sociale’. Wat is het groene kapitalisme?

De uitdrukking ‘groen kapitalisme’ kan in twee verschillende betekenissen begrepen worden. Een producent van windmolens kan er prat op gaan aan groen kapitalisme te doen. In deze betekenis – in de zin dat bepaalde kapitalen geïnvesteerd worden in een ‘propere’ sector van de economie – is een vorm van groen kapitalisme uiteraard mogelijk en zeer rendabel. Maar de echte kwestie is te weten of het kapitalisme in zijn geheel een wending kan maken naar het groene, anders gezegd: of de globale actie van de talrijke en concurrerende kapitalen die het Kapitaal vormen, de ecologische cycli, hun ritmen en de snelheid van de wedersamenstelling van de natuurlijke bronnen (rijkdommen) kan respecteren. Het is in deze zin dat mijn boek de vraag stelt en er negatief op antwoordt.

Mijn hoofdargument is dat de concurrentie iedere eigenaar van kapitalen ertoe aanzet om arbeiders door meer productieve machines te vervangen teneinde een meerwinst boven de normale winst te realiseren. Het productivisme is op deze wijze het hart van het kapitalisme. Zoals Schumpeter zei: “een kapitalisme zonder groei is een tegenspraak in de termen”. Aangezien de kapitalistische accumulatie potentieel onbegrensd is, is er een antagonisme tussen het kapitaal en de natuur waarvan de rijkdommen eindig zijn. Men kan hiertegen inbrengen dat de koers naar productiviteit het kapitaal ertoe brengt om meer en meer spaarzaam te zijn in de hulpbronnen, hetgeen zich namelijk vertaalt door de vastgestelde vermindering van de hoeveelheid energie nodig voor de productie van het BNP. Maar, enerzijds, deze tendens naar verhoogde efficiëntie kan niet oneindig op een lineaire wijze voortduren en, anderzijds, stelt men empirisch vast dat zij meer dan gecompenseerd wordt door de groeiende massa van geproduceerde goederen. Het groene kapitalisme is dus een oxymoron, op dezelfde wijze als het sociale kapitalisme.

Deze vaststelling opent het debat tussen twee tegengestelde strategische concepten. Voor de enen kan de spontane milieuvernietigende functionering van het kapitalisme gecorrigeerd worden door een politieke actie binnen het kader van het systeem, door toevlucht te nemen tot de marktmechanismen (taksen, fiscale stimuli, verwisselbare emissierechten, etc.). Voor de anderen, waar ik deel van uitmaak, dringt zich integendeel een politiek van breuk op omdat een invraagstelling van de fundamentele wetten van het kapitalisme absoluut noodzakelijk is voor de redding van het milieu. Het komt er namelijk op aan om de persoonlijke eigendom van de productiemiddelen te durven betwisten, het fundament van het systeem.

Volgens mij wordt het debat tussen deze twee houdingen in de praktijk beslecht door het voorbeeld van de strijd tegen de klimaatwijzigingen. In de ontwikkelde kapitalistische landen zijn we geconfronteerd met de verplichting om haast volledig van het gebruik van fossiele brandstoffen af te zien binnen nauwelijks twee generaties. Indien men het nucleaire uitsluit – en we moeten het uitsluiten -, impliceert dit, bijvoorbeeld in Europa,

de halvering van het finale energieverbruik hetgeen slechts mogelijk is door de verwerking en het vervoer van grondstoffen in een niet verwaarloosbare mate te verminderen. Overgang naar hernieuwbare energieën en reductie van het energieverbruik zijn met elkaar verbonden en maken belangrijke investeringen noodzakelijk, die ondenkbaar zijn indien de beslissingen aan het dogma van de kostenefficiëntie ondergeschikt blijven. Maar het alternatief voor de kostenefficiëntie kan slechts zijn een democratische planning, gebaseerd op maatschappelijke en ecologische noden. En deze planning, op haar beurt, is slechts mogelijk door de weerstand van de monopolies te breken in de sectoren van petroleum, steenkool, gas, automobiel, petrochemie, scheeps- en vliegtuigbouw … want deze willen zo lang mogelijk fossiele brandstoffen verbruiken.

De klimaatverandering staat centraal in uw boek. U interpreteert deze verandering als een klimaatomslag. Wat verstaat u onder ‘omslag’ en waarin lijkt u deze veel meer verontrustend dan een gewone verandering?

De uitdrukking ‘klimaatveranderingen’ (het gaat wel om veranderingen, in het meervoud) suggereert de herhaling van klimaatvariaties analoog aan deze van het verleden. Maar, tegen het einde van deze eeuw, binnen enkele decennia, loopt het klimaat het gevaar zo veel te veranderen als tijdens de 20.000 jaar verlopen sedert de laatste ijstijd. We zijn misschien niet ver van een kantelmoment waarop het niet meer mogelijk zal zijn om op termijn de smelting van de ijskappen die zich 65 miljoen jaar geleden gevormd hebben, te verhinderen. Om deze realiteit te beschrijven, is de term ‘omslag’ onbetwistbaar meer geschikt dan deze van ‘veranderingen’.

De snelheid van het verschijnsel is zonder voorgaande en vormt een grote bedreiging, want talrijke ecosystemen zullen zich niet meer kunnen aanpassen. Dit geldt niet alleen voor de natuurlijke ecosystemen, maar ook, vrees ik, voor bepaalde ecosystemen aangelegd door de mens. Zie wat zich in Pakistan voordoet: de inrichting van het waterbeheer van de Indus door stuwdammen en dijken die door de Britse kolonisator ontworpen werden in functie van zijn imperialistische belangen en die een uitgebreid irrigatienetwerk voeden, blijkt inadequaat te zijn tegen het risico van uitzonderlijke hoge waterstanden. Welnu, dit risico stijgt omdat de opwarming het regime van de moessons verstoort en de hevigheid van de neerslag verhoogt.

Het lijkt me illusoir te verwachten deze sprint te winnen door de bestaande infrastructuren te versterken, zoals de Wereldbank en de grote kapitalistische groepen gespecialiseerd in openbare werken, voorstellen. Tegenover de indijking van het water zou het redelijker zijn het soepele beheer van hoogwater te plaatsen, hetgeen vóór de kolonisatie in de praktijk gebracht werd. Dit is wat het IRN (International Rivers Network) voorstelt: de golven toelaten om de sedimenten te verwijderen teneinde de aanslibbing van het bekken te verhinderen, de delta te bevoorraden, de ontbossing tegen te gaan, de uiterwaarden te sparen, etc. Maar dit vereist een volledige herziening van de inrichting, over meer dan 3.000 km, met grote implicaties voor de ruimtelijke ordening, de landbouwpolitiek, het stadsbeleid, de energieproductie, etc.

Op het maatschappelijke vlak impliceert deze herziening die in twee tot drie decennia gerealiseerd moet worden (het is te zeggen: heel vlug voor werken van een dergelijke omvang!) dat de macht van de grondoligarchie en de ontwikkelingsprogramma’s die het IMF en de Wereldbank via schuld opleggen, opnieuw ter discussie gesteld worden. Deze schuld dient trouwens geannuleerd te worden zonder hetgeen de wederopbouw zwaar gehypothekeerd wordt en het verstikte land het gevaar loopt de geschiedenis in te gaan als het eerste voorbeeld van een regressieve spiraal waarin de globale opwarming alle mechanismen van onderontwikkeling met elkaar verbindt en de negatieve effecten ervan vertraagt. Men ziet hier hoe de sociale en ecologische kwesties elkaar wederzijds beïnvloeden. In feite vereist de strijd tegen de klimaatomslag een politieke omslag naar een ander model van ontwikkeling, gericht op de bevrediging van de noden van de

bevolking. Bij ontstentenis ervan zouden zich andere, nog meer verschrikkelijke, catastrofes wel eens kunnen voordoen, waarbij de armen de voornaamste slachtoffers zullen zijn. Dit is de waarschuwing verspreid door het Pakistaanse drama.

U meent dat de landen van het Zuiden de etappe van de fossiele brandstoffen zouden moeten overslaan om hun ontwikkeling te waarborgen, en direct overgaan naar hernieuwbare energieën. Wat antwoordt u aan diegenen die u tegenwerpen dat de hernieuwbare energieën (technisch en kwantitatief) niet in staat zijn om deze functie te vervullen?

Ik antwoord hen dat ze ongelijk hebben. De zonneflux die de oppervlakte van de Aarde bereikt, is gelijk aan 8 tot 10.000 maal het mondiale energieverbruik. Het technische potentieel van de hernieuwbare energieën – dit wil zeggen: het deel van dit theoretische potentieel dat bruikbaar is met behulp van de gekende technologieën, onafhankelijk van de kostprijs – vertegenwoordigt naar schatting zes tot achttien maal de mondiale behoeften. Het is zeker dat dit potentieel zeer vlug zou kunnen stijgen indien de ontwikkeling van hernieuwbare energieën uiteindelijk een absolute prioriteit van het onderzoeksbeleid in het domein van de energie zou worden, hetgeen nog steeds niet het geval is.

De overgang naar hernieuwbare energieën stelt beslist een massa van complexe technische problemen, maar er is geen reden om hen onoverkomelijk te achten. De voornaamste obstakels zijn van politieke aard. Ten eerste: behalve uitzonderingen, blijven de hernieuwbare energieën duurder dan de fossiele energieën. Ten tweede: de overgang naar hernieuwbare energieën is niet hetzelfde als de verandering van brandstof aan de pomp. Men moet veranderen van energetisch systeem. Dit vereist enorme investeringen en bij het begin van de overgang verbruiken deze noodzakelijkerwijs fossiele energieën, dus veroorzaken zij bijkomende broeikasgassen; deze bijkomende emissies dienen gecompenseerd te worden en dit is de reden waarom de reductie van het finale energieverbruik voorshands de conditio sine qua non is voor een overgang naar de hernieuwbare energieën die, eenmaal uitgevoerd, nieuwe horizonten zal openen. Ik herhaal het: er is geen voldoening schenkende oplossing mogelijk zonder het hoofd te bieden aan de gecombineerde dubbele hindernis van de kapitalistische winst en groei. Dit impliceert namelijk dat milieuvriendelijke technologieën gecontroleerd door het Noorden, gratis overgebracht worden naar het Zuiden, op de enige voorwaarde dat zij in werking gesteld worden door de openbare sector onder controle van de bevolking.

U staat een sociale ecologie voor die u het ecosocialisme noemt. Wat is een ecosocialist? Waarin verschilt hij van een ecologist of van een basissocialist?

Een ecosocialist onderscheidt zich van een ecologist hierin dat hij de ecologische crisis niet als een crisis van de verhouding tussen de mensheid in het algemeen en de natuur analyseert, maar als een crisis van de verhouding tussen een wijze van historisch bepaalde productie en haar omgeving, dus in laatste instantie als een manifestatie van de crisis van de productiewijze zelf. Anders gezegd, voor een ecosocialist is de ecologische crisis in feite een manifestatie van de crisis van het kapitalisme (waarbij we niet vergeten de bijzondere crisis van de ‘socialistisch’ genaamde samenlevingen die een kapitalistisch productivisme geïmplementeerd hebben). Hieruit vloeit voort dat, in zijn strijd voor het milieu, een ecosocialist steeds eisen zal voorstellen die de verbinding maken met het maatschappelijke vraagstuk, met de strijd van de uitgebuiten en onderdrukten voor een herverdeling van de rijkdommen, voor de tewerkstelling, etc.

Anderzijds, de ecosocialist onderscheidt zich van de basissocialist in die mate dat voor hem het enige antikapitalisme dat voortaan waardevol is, datgene is dat rekening houdt met de natuurlijke grenzen evenals met de wetmatigheden van de werking der ecosystemen. Dit heeft talrijke implicaties: breuk met het productivisme en consumentisme, heel zeker, in het perspectief van een samenleving waarin, nadat aan de basisbehoeften voldaan is, de vrije tijd en de sociale relaties de werkelijke rijkdom vormen. Maar ook betwisting van de schadelijke technologieën en productie, gekoppeld aan het vereiste van reconversie van de arbeiders. De maximale decentralisatie van de productie en distributie, binnen het kader van een democratische planeconomie, is een andere eis van de ecosocialisten.

Een punt waarop het mij belangrijk lijkt aan te dringen, is het aan de kaak stellen van de traditionele socialistische visie die iedere stijging van de productiviteit van de arbeid in de landbouw als een stap naar het socialisme ziet. Naar mijn mening laat deze opvatting niet toe om aan de vereisten van verhoogd respect voor het milieu tegemoet te komen. Een meer ecologisch duurzame land- en bosbouw maken meer arbeid nodig, niet minder. Hagen, bocages en vochtige zones herscheppen, culturen diversifiëren, de biologische strijd voeren, bijvoorbeeld, het impliceert een vermeerdering van het deel van de maatschappelijke arbeid geïnvesteerd in taken van ecologisch onderhoud. Deze arbeid kan van een hoge wetenschappelijkheid en techniciteit zijn – het is geen terugkeer naar de hak – maar hij is nauwelijks mechaniseerbaar. Daarom denk ik dat een cultuur van ‘zorgverlening’ (ik ontleen dit concept aan Isabelle Stengers) de economische activiteiten moeten doordringen, en in het bijzonder deze die het meest samenhangen met de ecosystemen. Wij zijn verantwoordelijk voor de natuur.

Op een bepaalde manier komt het erop aan om de logica van links in het domein van de zorg voor de mensen, het onderwijs, etc. uit te breiden Geen enkele socialist pleit ervoor om verpleegsters door robotten te vervangen; wij zijn allen bewust van het feit dat wij meer beter betaalde verpleegsters nodig hebben opdat de patiënten beter verzorgd worden. Mutatis mutandis gaat hetzelfde op voor het milieu: om beter verzorgd te worden, is er meer vermogen aan menselijke arbeid, intelligentie en sensibiliteit nodig. In tegenstelling tot de basissocialist, en zelfs indien dit moeilijk is, tracht de ecosocialist, omdat hij van de hoogdringendheid bewust is, al deze kwesties in de strijd van de uitgebuiten en onderdrukten in te brengen, eerder dan hen te verwijzen naar een zonnige toekomst.

Velen, waaronder ikzelf, zijn ervan overtuigd dat de uittocht uit het productivistische kapitalisme een onvermijdbare voorwaarde is om efficiënt te strijden tegen de klimaatverandering. Om dat te doen, doet u beroep op ‘de maatschappelijke mens, de geassocieerde producenten’. Wie zijn zij en hoe kunnen zij concreet handelen?

U maakt een allusie op het citaat van Marx geplaatst als motto op zijn werk: “De enig mogelijke vrijheid is dat de maatschappelijke mens, de geassocieerde producenten, op een rationele wijze hun grondstofverkeer met de natuur regelen…” Men moet goed zien dat in de geest van Marx deze rationele regeling van uitwisselingen geconditioneerd wordt door de verdwijning van het kapitalisme. Inderdaad, enerzijds ondermijnt de strijd van allen tegen allen permanent de pogingen van de producenten om zich te associëren; anderzijds, een betekenisvolle fractie van de producenten – de loontrekkenden – zijn afgesneden van hun productiemiddelen. Met inbegrip van de natuurlijke rijkdom worden dezen zich door de patroons toegeëigend.

Beroofd van iedere beslissingsmacht zijn de loontrekkenden niet in staat om wat dan ook, wat de productie betreft, rationeel te regelen, om niet te spreken over de rationele regeling van het grondstofverkeer met het milieu! Om zich als maatschappelijke mens te constitueren, moeten de producenten beginnen zich te associëren tegen hun uitbuiters. Deze strijd bevat in de kiem de collectieve toe-eigening van de productiemiddelen en van het collectieve vruchtgebruik van de natuurlijke grondstoffen. Deze zijn op hun beurt de noodzakelijke, maar onvoldoende, voorwaarde voor een meer harmonieuze verhouding met de natuur.

Dit gezegd zijnde, kan men antwoorden op uw vraag over concrete actie door te onderzoeken hoe de verschillende groepen van producenten de noodzaak begrijpen – of niet – om het verkeer mens-natuur rationeel te regelen. Voor het ogenblik is het opvallend dat de meest geavanceerde stellingnamen van het ecosocialistische type uitgaan van inheemse volkeren en van kleine landbouwers gemobiliseerd tegen de agro-industrie. Dit is geen toeval: deze twee categorieën van producenten zijn niet, of niet helemaal, afgesneden van hun productiemiddelen. Het is daarom dat zij in staat zijn om concrete strategieën van rationele regeling van hun verkeer met de natuur voor te stellen. De inheemse volkeren zien in de verdediging van het klimaat een bijkomend argument in het voordeel van de bescherming van hun prekapitalistische levenswijze, in symbiose met het bos. Wat betreft de boerenbeweging Via Campesina, zij heeft een uitgebreid programma van concrete eisen uitgewerkt over het thema ‘de boerinnen en boeren weten hoe het klimaat af te koelen!’

De werknemersbeweging, bij wijze van contrast, blijft achter. Evident is dit het gevolg van het feit dat iedere individuele loontrekkende werknemer, om zijn broodwinning te beschermen, ertoe gebracht wordt om het goede verloop te wensen van de onderneming die hem uitbuit. Conclusie: hoe meer de werknemerssolidariteiten terugdeinzen voor het neoliberale offensief, des te moeilijker zal het worden om een ecologisch bewustzijn bij de arbeiders te ontwikkelen. Dit is een ernstig probleem, want door haar centrale plaats in de productie is de arbeidersklasse bestemd om een rol van eerste rang te spelen in de strijd voor een antikapitalistisch alternatief dat noodzakelijk is voor de redding van het milieu. De inheemse volkeren, de landbouworganisaties en de jeugd hebben er dus belang bij om te trachten steeds meer de syndicaten in de campagnes voor het klimaat te betrekken, door samenwerkingen, contacten aan de basis, etc. te intensiveren.

Binnen de arbeidersbeweging zelf is het gepast de eisen die beantwoorden aan de bezorgdheid inzake tewerkstelling, inkomen en arbeidsvoorwaarden, duidelijker naar voren te laten komen, terwijl bijgedragen wordt aan de reductie van de uitstoot van broeikasgassen. Een belangrijke inzet in dit verband is de radicale collectieve reductie van de arbeidstijd, zonder verlies van salaris, met drastische vermindering van de productiesnelheid en het vervangingswerk. Een ander luik is de uitbreiding van een openbare dienst onder controle van de arbeiders en gebruikers: gratis openbaar vervoer van uitstekende kwaliteit, openbare energiedienst, staatsbedrijven voor isolatie en renovatie van gebouwen, etc. De ecosocialisten hebben een rol te spelen om de opkomst van deze eisen te bevorderen.

Met L’impossible capitalisme vert blijkt u niet bevreesd te zijn om als doemdenker beschouwd te worden door diegenen die nog niet begrepen hebben dat wij in het tijdperk van het antropoceen beland zijn en dat de mens, namelijk sedert het industrieel tijdperk, verantwoordelijk is voor het op hol geslagen klimaat. Draagt het groene kapitalisme, net zoals de ‘duurzame ontwikkeling’ en de ‘greenwashing’, niet bij aan de wil om deze verantwoordelijkheid te ontkennen en om voort te doen ‘zoals vroeger’? Gaat de uittocht uit het productivistische kapitalisme niet eerst via een wijziging van onze gedragingen als consument en producent?

Ik ben geen doemdenker. In mijn boek heb ik mij haast uitsluitend gebaseerd op de rapporten van het IPCC die, voor wat betreft de diagnostiek van de opwarming en de mogelijke effecten, mij een excellente synthese van ‘goede wetenschap’ onderworpen aan peer review lijken, wat men er ook over zegt. Het is waar dat het IPCC een weinig achterloopt met betrekking tot de laatste ontdekkingen, maar dat verandert niet veel aan de besluiten.

Ik ben in feite bevreesd voor woorden van paniek en overdrijving. Te vaak trachten zij de werkelijke bedreigingen en de werkelijke verantwoordelijkheden te verbergen.

De klimaatomslag  leent zich goed voor eschatologieën en het mankeert niet aan goeroes om uit te bazuinen dat ‘de planeet in gevaar is’, dat ‘het leven in gevaar is’, dat ‘de mensheid in gevaar is’, dat ‘het fotosynthetische plafond’ ons op het hoofd zal vallen of wat weet ik nog. Dit alles is overdreven. De planeet schuwt niets en het leven op Aarde is een zodanig taai verschijnsel in dier voege dat de mensheid, wanneer ze het zou willen, waarschijnlijk niet zou kunnen overwinnen, zelfs met behulp van atoombommen…

Wat onze soort betreft, de klimaatsverandering brengt haar niet in gevaar. Het gevaar dat boven het hoofd hangt, is meer afgebakend: ongeveer drie miljard mensen riskeren een wezenlijke degradatie van hun levensomstandigheden en ook honderden miljoenen onder hen – de armsten – zijn bedreigd in hun leven zelf. De beleidsmakers weten het en doen niets – of bijna niets – omdat het te duur zou zijn en bijgevolg de goede gang van zaken zou belemmeren. Dit is de naakte realiteit. Te vaak hebben catastrofische verhalen als effect de potentiële barbarij ervan te verhullen en hetgeen op het spel staat te doen verwateren in een vaag gevoel van schuld: “we zijn allen verantwoordelijk”, “we moeten allen aanvaarden om inspanningen te leveren”. Gedurende die tijd gaan de energielobby’s rustig door met het verbranden van steenkool en petroleum in grote hoeveelheden…

Dit brengt mij op het tweede deel van uw vraag betreffende de wijziging van onze gedragingen als producenten en consumenten. Als gevolg van wat ik eerder gezegd heb, is het gepast te onderstrepen dat loontrekkenden niet in staat zijn om hun gedragingen van producent te veranderen. Wie produceert, hoe, waarom, voor wie, in welke hoeveelheden, met welke ecologische en sociale invloeden? Enkel de patroons/werkgevers hebben gewoon de macht om op deze vragen te antwoorden en in laatste instantie antwoorden zij erop in functie van hun winsten. De loontrekkenden kunnen slechts proberen om een recht van controle uit te oefenen op het patronaal beheer om het te betwisten en zich bewust te worden van hun mogelijkheid het beter te doen, volgens andere criteria dan de winst. Dit is de dynamiek van de arbeiderscontrole en de ecosocialisten zouden zich dienen te buigen over de wijze waarop deze oude eis herbekeken kan worden om de zorg voor het milieu te omvatten.

Wat het verbruik betreft, denk ik dat het nodig is een onderscheid te maken tussen individuele en collectieve veranderingen. Alles wel beschouwd, het is beslist beter dat diegene die per vliegtuig reist, zijn CO2–emissies compenseert op een of andere manier, doch deze compensatie zal hem vooral toelaten zich goedkoop een goed geweten te verschaffen, terwijl hij zich afhoudt van de politieke strijd ten voordele van noodzakelijke structurele wijzigingen. De bevordering van deze soort van gedragingen staat gelijk met het spel van greenwashing en dit viseert inderdaad ‘voort te doen zoals vroeger’. Iets anders zijn de collectieve veranderingen die ertoe bijdragen een mogelijk andere logica te valideren en die de uitvinding van alternatieve praktijken bevorderen en bijdragen aan het besef dat structurele wijzigingen noodzakelijk zijn die gaan via een maatschappelijke mobilisatie. Deze veranderingen zijn aan te moedigen, zoals de inkoopcombinaties van bioproducten bij boeren en de collectieve stadstuinen.

Kan men strijden tegen de klimaatomslag zonder rekening te houden met de financiële en sociale kosten die dit vertegenwoordigt? Is er haast om een ander model samen te stellen en om het risico te lopen de gehele samenleving in gevaar te brengen? Tussen natuur en beschaving: welke keuze?

Zeggen dat een andere klimaatpolitiek de gehele samenleving in gevaar zou brengen in naam van een prioriteit van de natuur op de beschaving, is de realiteit op haar kop zetten! Hetgeen zich in werkelijkheid afspeelt, is dat de actuele politiek de beschaving in gevaar brengt, terwijl enorme schade veroorzaakt wordt aan de natuur die ons gezamenlijk patrimonium is. Deze politiek is volledig ondergeschikt aan het dogma van

de kostenefficiëntie en men ziet wat dit geeft: peulschillen. Wij lopen recht tegen de muur te pletter.

Een andere politiek zal natuurlijk niet kunnen doen alsof de kost van de verschillende te nemen maatregelen geen enkel soort belang zou hebben: tussen twee evenwaardige strategieën om de uitstoot te reduceren, is het redelijk deze te kiezen die het minst kost voor de gemeenschap, als alle andere voorwaarden gelijk zijn. Maar de grond van de zaak is dat nu eerst een andere politiek nodig is die geleid wordt door andere criteria dan de kostprijs, namelijk kwalitatieve criteria. Op het technische vlak is een essentieel criterium dat van de energetische efficiëntie op het niveau van de distributie. De grote Amerikaanse ecologist Barry Commoner bepleitte deze zaak reeds meer dan twintig jaar geleden. Het is thermodynamisch absurd, zei hij, steenkool te vervoeren over duizenden kilometers om elektriciteit te produceren die na verzending over honderden kilometers dienst zal doen om sanitair water te verwarmen, een zaak die men heel goed met een solaire waterverwarming kan doen. Op het maatschappelijke vlak moet een belangrijk criterium de bescherming van de bevolking en van haar welzijn zijn, in het bijzonder de bescherming van de armsten. Dit criterium wordt vandaag grotendeels genegeerd, vandaar o.a. het drama in Pakistan.

Tenslotte, denkt u dat uw ecosocialistisch project realiseerbaar is in een nabije toekomst?

De mogelijkheid om dit project te realiseren hangt helemaal af van de krachtverhoudingen tussen het kapitalisme enerzijds en de uitgebuiten en onderdrukten anderzijds. Deze krachtverhoudingen zijn momenteel in het voordeel van het kapitaal, daar moeten we geen geheim van maken. Maar er is geen derde weg mogelijk: de pogingen om het klimaat door marktmechanismen te redden, laten iedere dag hun ecologische inefficiëntie en hun sociale onrechtvaardigheid zien. Er is geen andere weg dan deze van het verzet. Alleen dit kan de krachtverhoudingen veranderen en gedeeltelijke hervormingen opleggen die in de goede richting gaan. Kopenhagen was een eerste stap, de top van Cochabamba een tweede. Laten we doorgaan met strijd te voeren, ons te verenigen, ons te mobiliseren, een uitgebreide mondiale beweging op te bouwen voor de redding van het klimaat binnen de sociale rechtvaardigheid. Dit zal doeltreffender zijn dan alle stappen van lobbyisten die zich illusies maken over het groene kapitalisme.

Daniel Tanuro

Christophe Léon

Daniel Tanuro is landbouwingenieur en milieuactivist. Hij verleent medewerking aan Le Monde diplomatique en heeft de Belgische NGO ‘Climat et justice sociale’ opgericht. Hij is auteur van het boek L’impossible capitalisme vert (2010). In zijn werk streeft hij ernaar ecologie, feminisme en het socialistisch project te verenigen. Zijn uitgangspunt is dat de exploitatie van het leven de conditio sine qua non is voor de kapitalistische productie.

Christophe Léon studeerde aan de Ecole supérieur des Beaux-Arts de Marseille. Hij publiceerde romans en essays, voornamelijk over de bescherming van het milieu, maatschappelijke vraagstukken en de gevaren van de globalisering. Hij maakte een grote hoeveelheid interviews die hij samenbracht op www.ecologitheque.com

Bovenvermelde bijdrage verscheen eerder ook op www.lcr-lagauche.org

Vertaling uit het Frans: Suzemie Devriendt en Paul Haerden