Fake Nature of wat de esthetica ons over de natuur kan leren – Leen Verheyen

Fake Nature of wat de esthetica ons over de natuur kan leren – Leen Verheyen

Wie bij het horen van de term ‘esthetica’ automatisch aan de lessen in de middelbare school denkt waarin de geschiedenis van de kunst op het programma stond, kijkt waarschijnlijk raar op bij de combinatie van de termen ‘natuur’ en ‘esthetica’. Toch is deze combinatie evidenter dan ze op het eerste gezicht zou lijken.

Eerst een woordje uitleg over het begrip esthetica zelf. In oorsprong is esthetica een filosofisch begrip, dat in de 18e eeuw werd geïntroduceerd door de Duitse Verlichtingsfilosoof Alexander Baumgarten. Voor Baumgarten verwees dit begrip naar een bepaalde vorm van kennis, die afkomstig is van de zintuigen. Niet lang na Baumgarten kreeg de esthetica een belangrijke rol toebedeeld in de filosofie van de veel bekendere Immanuel Kant. Reeds bij Kant vinden we een esthetisch concept terug dat op zowel de natuur als de kunst van toepassing zou kunnen zijn.

De waarde van de natuur

Een belangrijk idee van Immanuel Kant is dat een esthetische ervaring van een bepaald object ons ertoe brengt dit object als een doel op zich te zien. Het schone staat met andere woorden niet ten dienste van een extern doel, maar is waardevol omwille van zichzelf. Net dit idee kan vandaag heel waardevol zijn wanneer we het over de natuur hebben. Een vraag die voor veel debatten over natuur en milieu relevant is, is of de natuur ook enkel omwille van zichzelf een bepaalde waarde heeft en dus niet alleen omdat ze voor de mens van belang is.

De problematiek van de intrinsieke waarde, de waarde die iets enkel omwille van zichzelf heeft, is dan ook iets wat de debatten binnen de kunsttheorie en het denken over de natuur met elkaar gemeen hebben. In de kunstfilosofie wordt immers vaak de stelling verdedigd dat kunst voor een aantal andere maatschappelijke domeinen een bijzondere waarde kan hebben. Zo kan het werken met kunst in het onderwijs kinderen helpen bij het ontwikkelen van empathie en kritisch denken. Maar daarnaast wordt er ook op gewezen dat het gevaarlijk is kunst te reduceren tot haar positieve impact op andere domeinen, omdat op die manier voorbijgegaan wordt aan het feit dat kunst in de eerste plaats een intrinsieke waarde heeft.

Eenzelfde tweedeling vinden we terug in het ecologisch denken. Er zijn ecologisten die het belang van natuurbehoud en milieuzorg motiveren vanuit het belang dat de natuur voor de mens heeft. We hebben er immers, alleen al vanwege ons eigen menselijke leven, baat bij ervoor te zorgen dat het niet tot een ecologische ramp komt. Vanuit de radicale ecologie wordt er echter niet vanuit de mens vertrokken om de waarde van de natuur te motiveren. Integendeel, net het feit dat de mens antropocentrisch denkt, zichzelf centraal plaatst, en de natuur reduceert tot een instrument om in de menselijke behoeften te voldoen, beschouwen radicale ecologisten als een belangrijke oorzaak van de ecologische problematiek. De radicale ecologie wijst dan ook op het belang van de intrinsieke waarde van de natuur. De natuur is immers niet enkel waardevol omdat ze van belang is voor het menselijke voortbestaan, maar ook omdat ze omwille van zichzelf een waarde heeft.

Kunst en natuur

Doordat er parallellen te trekken zijn tussen de waardering van kunst en de waardering van de natuur, zijn nogal wat filosofen gaan nadenken over de verhouding tussen beide. Zo formuleerde de 20e-eeuwse filosoof en musicoloog Theodor W. Adorno de gedachte dat het inzicht in de intrinsieke waarde van de kunst ons zou kunnen leren de natuur te appreciëren. Maar niet enkel bij Adorno is deze gedachte terug te vinden. Veel filosofen stellen dat je het waarderen van kunst kan beschouwen als een soort van voorbereiding op de waardering van de natuur.

Nog een interessant raakpunt tussen kunst en natuur vind je in de argumenten tegen zogenaamde ‘fake nature’. De idee van ‘fake nature’ hangt samen met wat we de restauratiethesis kunnen noemen: dat is de stelling dat de vernietiging van iets van waarde gecompenseerd kan worden door de (re)creatie van iets van gelijke waarde. Die restauratie is terug te vinden in de wetgeving: wanneer ergens een waardevol stuk natuur plaats moet ruimen voor bijvoorbeeld de aanleg van industriezones, een autoweg of de uitdieping van een rivier, moet er op een andere plek een ‘gelijkwaardig’ stuk natuur aangelegd worden. Op die manier kan een minister op het matje worden geroepen als blijkt dat tijdens haar regeerperiode de oppervlakte van bos is afgenomen terwijl die dus eigenlijk minstens gelijk had moeten blijven.

Valse en echte natuur

Op het eerste gezicht kan bovenstaande redenering billijk lijken: als de vernietiging van een stuk natuur op evenredige wijze wordt gecompenseerd, is er toch geen probleem? Toch voel je intuïtief dat er iets schort aan deze redenering. Is er dan geen enkel verschil tussen een stuk natuur dat zonder menselijke tussenkomst is ontstaan en een door mensen ‘geconstrueerd’ stuk natuur?

In deze discussie kan het relevant zijn een parallel te trekken met wat we spontaan denken over kunst. Zo vergelijkt milieuethicus Robert Eliot het verschil tussen echte en geconstrueerde natuur met het verschil tussen een origineel kunstwerk en een vervalsing. Bij kunst is het immers duidelijk dat we veel meer waarde zullen hechten aan het originele werk, al is voor de leek het verschil tussen echt en vals niet altijd te zien. Bij kunstwerken zijn we dus duidelijk in staat een verschillende waarde toe te kennen aan een origineel kunstwerk en de vervalsing daarvan. Volgens Eliot kunnen we dit onderscheid ook handhaven wanneer het over de natuur of over het landschap gaat. De vergelijking met de kunst is volgens Elliot een argument dat zegt dat een door de mens geconstrueerd stuk natuur minder waardevol is dan een stukje ‘echte’ natuur.

Om dit te staven, gaat Eliot op zoek naar wat het nu precies is dat maakt dat wij een origineel werk meer waarderen dan de kopie ervan. Volgens Eliot heeft dit te maken met de specifieke genese en geschiedenis van het origineel. Wanneer we meer weten over de ontstaansgeschiedenis van een bepaald werk, beïnvloedt dit onvermijdelijk de waarde die we eraan hechten. Ook bij onze waardering van een landschap kan het ontstaan en de geschiedenis van dit specifieke landschap een rol spelen in onze waardering ervan. De wetenschap dat een bijzonder landschap het product is van de natuur, zonder invloed van de mens, kan gepaard gaan met een bijzondere waardering van dit landschap.

Maar wat als we in staat zouden zijn een exacte kopie te maken van een stukje natuur, een stukje ‘fake nature’ dat niet van echt te onderscheiden valt? Ook hier is volgens Eliot een vergelijking tussen originele en vervalste kunst bruikbaar. Ook in de kunst kan soms slechts een zeer geoefend oog de vervalsing opmerken. De reden waarom een vervalst stuk natuur minder waard zou zijn dan het origineel, ligt in het feit dat een geoefend oog eventueel het verschil zou kunnen zien.

Tot slot

Hoewel kunst en natuur traditioneel nogal makkelijk tegenover elkaar geplaatst worden, blijkt dus dat er toch wat raakvlakken tussen beide te vinden zijn. In dit artikel gingen we vooral in op de vraag hoe bepaalde ideeën uit de kunstfilosofie waardevol kunnen zijn in het denken over de waarde van de natuur. Misschien is het dan ook wel jammer dat de lessen esthetica op school doorgaans beperkt blijven tot een lesje kunstgeschiedenis. Het zou misschien zelfs relevanter zijn met jongeren te reflecteren over de vraag wat schoonheid en de waarde ervan precies is. Misschien komen we dan in de buurt van wat filosofen beogen wanneer ze de stelling verdedigen dat we door de gevoeligheid voor kunst ook gevoelig gemaakt kunnen worden voor de (esthetische) waarde van de natuur.

Fake Nature in romanvorm

Dat we kunnen argumenteren tegen ‘fake nature’ door gebruik te maken van ideeën uit de kunst, is een interessant idee, maar wie de discussie wat té abstract vindt, kan eventueel bij een interessante roman te rade gaan. In het veelgeprezen Freedom van de Amerikaanse auteur Jonathan Franzen speelt de discussie tussen natuurbehoud en natuurrestauratie immers een belangrijke rol.

Hoofdpersonage van Franzens boek is Walter Berglund, een Amerikaan met Zweedse roots, die op een bepaald moment een aanbod krijgt van een groot bedrijf dat zich bezighoudt met het winnen van steenkool. Omdat de bedrijfsleider graag een goede daad wil stellen waarmee hij zichzelf en zijn organisatie een groen imago kan aanmeten, wil hij een milieuorganisatie oprichten die met het steenkoolbedrijf kan samenwerken. Walter Berglund wordt benaderd om de leiding van deze nieuwe organisatie op zich te nemen.

Walter Berglund ziet geen graten in de samenwerking tussen het steenkoolbedrijf en de milieuorganisatie waarover hij de leiding krijgt. De afspraak is immers dat het bedrijf steenkoolrijke gronden zal aankopen en daar vervolgens gedurende jaren steenkool zal winnen. Eenmaal de bodem uitgeput, worden de gronden overgedragen aan de milieuorganisatie die ze tot natuurgebieden kan omvormen.

Voor Walter is dit een prima deal: ze zorgt er immers voor dat er op lange termijn enkele grote natuurgebieden kunnen worden gecreëerd. Walter en zijn organisatie krijgen echter met de nodige tegenstand te maken. In de eerste plaats zijn er de bewoners van de plek die is uitgekozen als mijngebied en die niet van plan lijken hun woonplaats op te geven in ruil voor een hoop dollars van de steenkoolindustrie. Daarnaast krijgt Walter het aan de stok met een andere milieuorganisatie die het idee afkeurt dat een stuk natuur zal worden vernietigd ten voordele van de steenkoolindustrie, zelfs indien de natuur achteraf ‘gerestaureerd’ zal worden.

De discussie of het ethisch is om de natuur op te offeren aan de industrie, zelfs als de natuur achteraf ‘gerestaureerd’ zal worden is één van de relevante vraagstukken die het boek oproept. Ook andere prangende thema’s zoals energie en de oorlog in Irak passeren de revue. Franzen wil zijn lezer daarbij niet van een bepaald standpunt overtuigen, maar nodigt hem of haar uit zelf na te denken over de problemen die het boek aankaart en zich hierover zelf een mening te vormen. Het boek is dus minder geschikt voor wie op zoek is naar licht verteerbare en ontspannende lectuur. Maar voor wie graag door een boek aan het denken wordt gezet en er een interessante gesprekspartner in zoekt, is het zonder twijfel een absolute aanrader.

Leen Verheyen

Leen Verheyen studeerde drama aan het Conservatorium van Gent en werkt sindsdien als schrijver, theatermaker en dramadocent.  Aan de Universiteit Antwerpen studeert zij momenteel filosofie. Bij Aardewerk volgde zij de opleiding ‘Ecologische Filosofie en Politiek’. Leen Verheyen is lid  van de Draaischijf van Aardewerk en coredactrice van de Aarde-Werk-Brief.