Vrij en gelijk geboren? – Stijn Bruers

Vrij en gelijk geboren? – Stijn Bruers

Wat is gelijkwaardigheid? Welke vormen van (on)gelijkwaardigheid bestaan er? Wie is er gelijkwaardig, en in welke zin? In hoeverre is een ethiek van gelijkwaardigheid tussen mensen en dieren consistent (in overeenstemming met onze morele intuïties en ethische principes)? En wat zijn de praktische gevolgen van een ethiek van gelijkwaardigheid?

Dat zijn de vragen die onderzocht werden in mijn doctoraatsproefschrift “Bron Free and Equal? On the Ethical Consistency of Animal Equality”1. Hier volgt een samenvatting van het onderzoek.

De metafoor van de meta-ethische hand

Het doel van het doctoraat is een coherent (samenhangend) ethisch systeem te construeren waar gelijkwaardigheid een centrale rol in speelt. Een ethisch systeem bestaat uit ethische principes die voorwaarden leggen op ons gedrag en antwoorden bieden op de vraag welke handelingen verplicht, toegelaten of verboden zijn in concrete situaties.

De vraag is welke ethische principes een goed, coherent ethisch systeem vormen. Zijn er regels om na te gaan welke ethische systemen goed zijn? Dat is een meta-ethische vraag, want het gaat over regels over regels: meta-ethische grondregels die bepalen welke morele gedragsregels goed zijn. Net zoals een hand bestaat uit vijf vingers, is de meta-ethische hand een metafoor voor vijf meta-ethische grondregels of richtlijnen voor het construeren van een goed ethisch systeem. Er kunnen talrijke ethische systemen geconstrueerd worden. Een voorbeeld van een concreet ethisch systeem dat met de meta-ethische hand geconstrueerd werd, is het systeem van de morele hand (zie verder). Om zoveel mogelijk ethisch relativisme (anything goes) te vermijden, legt de meta-ethische hand strenge eisen op voor het construeren van een systeem. Daarbij is antiwillekeur (regelmaat) een overkoepelend thema: elk van de vijf richtlijnen van de meta-ethische hand genereert een antiwillekeurprincipe.

De duim: het principe van regel universalisme. Je moet bij het construeren van jouw ethisch systeem die regels volgen die iedereen moet volgen bij het construeren van zijn ethische systemen. Je mag bij het construeren van jouw ethisch systeem die regels volgen die iedereen mag volgen bij het construeren van zijn ethische systemen. Bijvoorbeeld: als jij je mag baseren op jouw morele intuïties, dan mag iedereen zich baseren op zijn eigen morele intuïties. Als niemand naar willekeur ad hoc principes of vergezochte regels mag invoeren, dan mag jij dat ook niet.

De duim genereert een eerste principe van antiwillekeur, namelijk een vorm van democratie van ethische systemen. Alle even coherente ethische systemen zijn gelijkwaardig vanuit meta-ethisch oogpunt. Indien verschillende personen verschillende gelijkwaardige ethische systemen aanhangen, moeten die personen trachten via een democratische beslissingsprocedure tot een aanvaardbaar compromis te komen. Want niemand kan beweren dat het eigen ethische systeem en de eigen morele intuïties belangrijker zijn dan die van anderen. Deze democratie van morele systemen is geen moreel relativisme, want alle willekeurige, incoherente ethische systemen (en dat zijn er heel veel) hoeven niet meegenomen te worden in de democratische afweging.

Het duimprincipe is een erg abstract principe dat nog niet bepaalt welke regels men dan moet volgen bij het construeren van een ethisch systeem. Net zoals men de duim tegen de andere vingers moet plaatsen om iets te kunnen grijpen, zo moet men de meta-ethische duim tegen de andere meta-ethische vingers plaatsen om een ethisch systeem te kunnen construeren.

De wijsvinger: verenigbaarheid en overeenkomst met basisinformatie. Morele basisoordelen vormen de basisinformatie in de constructie van een ethisch systeem. Basisoordelen zijn bv. morele intuïties over wat mag en niet mag, die vaak spontaan opduiken in concrete situaties of gedachte-experimenten. Het wijsvingerprincipe zegt dat de ethische principes zo goed mogelijk moeten verwijzen naar de morele basisoordelen, en dat we daarbij een sterke prioriteit moeten geven aan de sterkste en meest gedeelde morele basisoordelen. De sterkte van een basisoordeel wordt bepaald door onze bereidheid om een basisoordeel op te geven: als we het niet zo erg vinden dat een basisoordeel niet past in het ethische systeem, dan is dat een zwak basisoordeel.

Het corresponderende antiwillekeurprincipe van de wijsvinger zegt dat men niet naar willekeur zwakkere morele intuïties een sterkere prioriteit mag geven; en men mag niet naar willekeur morele basisoordelen veranderen of uitsluiten.

Enkel een correspondentie met basisinformatie is echter niet voldoende, want sommige morele intuïties zijn onbetrouwbaar en inconsistent met andere intuïties. Zo kan men morele intuïties hebben (bv. een verbod op homoseksualiteit, evenals vele religieuze oordelen) die botsen met andere morele basisoordelen. De middelvinger helpt bij het uitfilteren van onbetrouwbare intuïties.

De middelvinger: volledigheid en interne consistentie. Elke situatie mag één en slechts één moreel eindoordeel opleveren. Een moreel eindoordeel wordt gegenereerd door de ethische principes waarbij alles in rekening werd gebracht. Consistentie wil zeggen: “niet tegelijk p en niet-p”, waarbij “p” staat voor “verboden”, “toegelaten” of “verplicht”. Zo mag een handeling in een specifieke situatie niet tegelijk toegelaten en verboden zijn. Als “p gelijk is aan niet(niet-p)”, dan volgt uit consistentie ook volledigheid: “p of niet-p”. Dus in elke situatie is een handeling ofwel toegelaten ofwel niet. Het ethisch systeem moet in staat zijn om in elke denkbare situatie een uniek antwoord te bieden op de vraag welke handelingen toegelaten, verboden en verplicht zijn.

De middelvinger genereert een derde principe van antiwillekeur: men mag niet naar willekeur inconsistenties en hiaten toelaten in het ethische systeem.

De middelvinger is de langste vinger, dus deze consistentievoorwaarde is de belangrijkste grondregel in de constructie van een ethisch systeem. Inconsistente systemen zijn niet geldig.

De ringvinger: helderheid. De ethische principes in het ethische systeem moeten helder geformuleerd kunnen worden, zodat ze voor iedereen (met een begripsvermogen) begrepen kunnen worden en ze zonder dubbelzinnigheden altijd kunnen worden toegepast. De betekenis of interpretatie van morele termen zou dus duidelijk moeten zijn. Vage morele termen zoals “zuiverheid” of “natuurlijkheid” zouden goed gedefinieerd moeten worden als men ze gebruikt.

Het overeenkomende antiwillekeurprincipe zegt dat men niet naar willekeur een vaag ethisch principe mag introduceren dat men naar willekeur kan interpreteren en toepassen in concrete situaties.

De pink: zuinigheid en eenvoud. Net zoals de kleine pink een klein beetje kan afwijken van de andere vingers, mag men in een ethisch systeem in beperkte mate extra

ethische basisprincipes toevoegen. Men moet dan wel zoveel mogelijk artificiële ad hoc aanpassingen (bv. uitzonderingen op uitzonderingen op regels, of regels die slechts in één specifieke situatie gelden) trachten te vermijden. Men mag dus een beetje complexiteit of kunstmatigheid invoeren in het eigen ethische systeem, op voorwaarde dat men bereid is te tolereren dat iedereen dat mag in de constructie van hun ethische systemen (iedereen, want men moet de duim tegen de pink plaatsen).

Volgens de pink mag men niet naar willekeur te veel artificiële, complexe, ad hoc constructies toevoegen in het ethische systeem.

Als een ethisch systeem deze richtlijnen respecteert, wordt het een krachtig, coherent (samenhangend) systeem, net zoals een opgelost kruiswoordraadsel. Het ethisch systeem van de morele hand (hieronder beschreven) is een kandidaat voor een dergelijk coherent systeem.

De metafoor van het kruiswoordraadsel

Het construeren van een coherent ethisch systeem is te vergelijken met het oplossen van een kruiswoordraadsel. Een wit vakje van een kruiswoordraadsel staat symbool voor een specifieke situatie of een moreel gezichtspunt. Een ingevulde letter komt dan overeen met een moreel eindoordeel: een antwoord op de vraag wat we uiteindelijk moeten of mogen doen in die specifieke situatie, of wat – alles bij elkaar beschouwd – waardevol is vanuit dat moreel gezichtspunt bekeken. Net zoals bij de meta-ethische hand zijn er hier vijf richtlijnen of spelregels.

De duim: equivalente oplossingen van een kruiswoordraadsel zijn even correct, op voorwaarde dat ze de volgende vier regels respecteren.

De wijsvinger: de ingevulde woorden moeten verwijzen naar de opgegeven beschrijvingen.

De middelvinger: men moet één en slechts één letter per wit vakje invullen. Consistentie wil zeggen: niet tegelijk een letter en een andere letter. Volledigheid wil zeggen: ofwel een letter ofwel een andere letter (dus geen leeg vakje).

De ringvinger: de woorden moeten bestaande, heldere woorden vormen.

De pink: men moet zoveel mogelijk nieuwe woorden, vergezochte woorden of ad hoc aanpassingen aan woorden trachten te vermijden, en een voorkeur geven aan de meest courante woorden.

Deze spelregels sluiten willekeur uit. Zo mag men niet naar willekeur wat letters invullen in aangrenzende witte vakjes, en mag men niet naar willekeur opgegeven beschrijvingen veranderen.

Het construeren van een ethisch systeem is ook te vergelijken met de manier waarop men aan wetenschap behoort te doen: heldere en onderling consistente principes (bv. natuurwetten) afleiden uit basisinformatie (experimentele gegevens), en daarbij zo weinig mogelijk ad hoc constructies toevoegen aan de theorie. Een wetenschappelijke theorie moet dus zo zuinig mogelijk zijn (de pink) en bestaan uit duidelijk geformuleerde wetten (de ringvinger) die consistent zijn met elkaar (de middelvinger) en zo dicht mogelijk aansluiten bij de meest betrouwbare empirische gegevens (de wijsvinger).

De metafoor van de optische illusie

Vertrekken van basisinformatie (zoals de morele intuïties) is niet altijd zonder risico, want soms kan de basisinformatie onbetrouwbaar zijn. Denk aan een optische illusie, zoals de bekende Müller-Lyer illusie waarbij twee even lange lijnstukken pijlpunten hebben aan de uiteinden. Velen hebben het automatische oordeel (de perceptuele

intuïtie) dat het lijnstuk waarvan de pijlpunten naar buiten wijzen korter lijkt dan het lijnstuk met de naar binnen wijzende pijlpunten.

Deze intuïtie is een illusie, want het botst met twee andere, sterkere, coherente basisintuïties: dat de lengte van een meetlat niet verandert als men ze verschuift, en dat de lengte van een lijnstuk onafhankelijk is van pijlpunten en andere figuren. Zo hebben we twee coherente methoden om de optische illusie te ontdekken: 1) de verplaatsingsmethode, waarbij we een meetlat verplaatsen van het ene naar het andere lijnstuk, en 2) de weggommethode, waarbij we de pijlpunten weggommen of afdekken. Deze twee methoden tonen aan dat de lijnstukken even lang zijn. Het is dus één tegen twee: onze eerste, perceptuele intuïtie moet het onderspit delven.

Ook in de ethiek kunnen we op gelijkaardige wijze morele illusies opsporen. Een morele illusie is een hardnekkig, spontaan moreel oordeel dat botst met andere, sterkere en samenhangende morele oordelen. Zo kunnen we nagaan of discriminatie (bv. speciesisme – het spontane oordeel dat een mens meer morele waarde heeft dan een niet-menselijk dier) een morele illusie is. Net zoals in de optische illusie het ene lijnstuk langer lijkt dan het andere, zo lijkt voor een speciesist de waarde van een mens groter dan die van een dier, en zo lijkt voor een racist de waarde van een blanke groter dan die van een niet-blanke.

De pijlpunten in de Müller-Lyer figuur staan symbool voor moreel irrelevante eigenschappen, zoals het uiterlijk van een wezen (bv. huidskleur bij racisme). Een meetkundige regel die zegt dat lengtes verkleinen als pijlpunten op de hoekpunten naar buiten wijzen, zou een erg willekeurige regel zijn. Zo is ook een waardeoordeel gebaseerd op bv. uiterlijke kenmerken erg willekeurig. Vandaar dat speciesisme net zoals racisme en seksisme een vorm van willekeurige discriminatie is.

De verplaatsingsmethode bestaat erin ons in te leven in een mens en een dier. We verplaatsen ons in de ander door middel van medeleven. Medeleven is de meetlat. Een nuttige gedachteoefening hierbij is de sluier van onwetendheid: stel dat je straks geboren wordt, maar je weet niet wie of wat je zult worden. Welke morele regels zou je dan verkiezen? Je zult vaststellen dat gevoel, welzijn en wil belangrijk zijn, want als je een niet-voelend wezen zou worden, maakt het niet uit wat er met je gebeurt, want je hebt niet het vermogen iets te voelen of te willen. Er is dan niets dat je erg vindt. Maar veel dieren zijn wel voelende wezens die dingen wel en niet graag hebben en wiens welzijn beïnvloedt kan worden.

De weggommethode bestaat erin de moreel irrelevante kenmerken (bv. het hebben van een bepaald uiterlijk, genetische configuratie of afstamming) weg te gommen, en te kijken wat er dan van waarde overblijft. Volgens de evolutionaire biologie is er geen essentie verbonden aan de soort mens: er is niet iets dat alle en alleen mensen hebben (sommige mentaal gehandicapte mensen hebben bv. geen zelfbewustzijn of moreel denkvermogen), en er zijn talrijke vage grenzen tussen mensen en dieren (denk aan onze voorouders en alle tussenvormen tussen mensen en dieren die ooit daadwerkelijk bestaan hebben, denk aan het mogelijke bestaan van mens-dier hybriden, chimera’s en genetisch gewijzigde wezens). Bovendien is het willekeurig om de classificatie in soorten als de meest relevante te beschouwen terwijl er zoveel andere (biologische) classificaties zijn, in bv. ondersoorten, genera, families, orden, klassen, enzovoort. Wij zijn net zo goed mensen als dat we chordadieren, primaten of smalneusapen zijn. Er is niets heiligs aan de soortopdeling en er is geen magische essentie bij de soort Homo sapiens.

Een laatste aanwijzing dat speciesisme gebaseerd is op een morele illusie, is dat zowel de Müller-Lyer optische illusie als de speciesistische morele illusie een psychologische verklaring hebben: ze zijn beiden het gevolg van een door de omgeving beïnvloede, verworven heuristiek (een automatische, onbewuste vuistregel).

De metafoor van de morele hand

De morele hand is een bondige samenvatting van vijf ethische basisprincipes die een coherent ethisch systeem vormen. Het is een mogelijke oplossing van een moreel kruiswoordraadsel dat vertrekt van morele basisoordelen die vele personen delen. Het werd geconstrueerd aan de hand van de richtlijnen van de meta-ethische hand, en net zoals de vijf vingers van de meta-ethische hand vijf principes van antiwillekeur (regelmaat) genereren, zo genereren de vijf vingers van de morele hand vijf principes van antidiscriminatie (gelijkwaardigheid). Meta-ethische antiwillekeur is dus analoog aan morele antidiscriminatie.

De duim (het principe van regel universalisme): men moet de regels volgen die iedereen (die ertoe in staat is) in alle gelijkaardige situaties moet volgen. Men mag enkel de regels volgen die iedereen (die ertoe in staat is) in alle gelijkaardige situaties mag volgen. De duim genereert een eerste, formeel principe van gelijkwaardigheid, in de vorm van onpartijdigheid, en zegt dat we bv. het goede voorbeeld moeten geven (doen wat iedereen zou moeten doen).

Het duimprincipe verwijst naar een deontologische ethiek van regels en plichten. Het is een formeel of abstract principe: het zegt nog niet hoe we gelijken dan precies moeten behandelen. Net zoals we de duim tegenover de andere vingers moeten plaatsen om een voorwerp te kunnen grijpen, zo moeten we het basisprincipe van regel universalisme toepassen op de andere vier basisprincipes om een moreel probleem te grijpen en verdere inhoud te geven aan het begrip gelijkwaardigheid.

De wijsvinger (rechtvaardigheid en de waarde van levenswelzijn): verhoog het levenswelzijn van alle voelende wezens die nu en in de toekomst leven, waarbij het verhogen van het levenswelzijn van de laagste posities (de ergste lijders, de wezens die het ergste leven leiden) een sterke prioriteit krijgt. Levenswelzijn is de waarde die je zou toekennen aan het leiden van een volledig leven (alle bewuste ervaringen) van een voelend wezen, en bestaat uit alle positieve en negatieve gevoelens die het gevolg zijn van het al dan niet vervullen van alles wat men wil, van alle behoeften.

Wiskundig uitgedrukt zegt dit basisprincipe dat we een veralgemeend gemiddelde van het concaaf gewogen levenswelzijn van alle voelende wezens (inclusief de toekomstige generaties) moeten maximaliseren.

Het wijsvingerprincipe kent twee verschillende, coherente onderbouwingen. 1) De sluier van onwetendheid (je kunt als eender wie of wat geboren worden, dus je wilt ieders levenswelzijn zo hoog mogelijk krijgen), waarbij je een hoge (maar niet maximale) risicoaversie hebt (je wilt het risico verminderen om in één van de ergste posities te komen, door een hoge prioriteit te geven aan het levenswelzijn van de laagste posities). 2) Empathie (medelijden voor de ergste lijders), met een kleine (maar niet nul) voorkeur voor efficiëntie (het levenswelzijn maximaliseren van de individuen die het slechtst af zijn, tenzij dat ten koste gaat van veel meer levenswelzijn van anderen).

Het wijsvingerprincipe genereert een tweede vorm van gelijkwaardigheid: als het totale levenswelzijn van alle individuen constant is tussen verschillende situaties, dan moeten we die situatie verkiezen die de meest gelijke verdeling van levenswelzijn oplevert. Uit dit wijsvingerprincipe volgt ook dat iedereen een gelijk recht op levenswelzijn heeft. Het gaat dus niet om een recht op een biologisch leven, maar een recht op een bewust leven. In een permanente coma belanden is even erg als sterven. Dat recht op een bewust leven en levenswelzijn geldt voor alles en iedereen, maar is natuurlijk enkel relevant voor de bewuste, voelende wezens. Wat we ook doen, we schaden nooit het levenswelzijn van de bewusteloze, niet-voelende wezens, we doen nooit iets tegen hun wil in, want die wezens hebben geen wil. We respecteren dus automatisch de rechten van niet-voelende wezens. Het wijsvingerprincipe komt overeen met een consequentialistische welzijnsethiek (een vorm van utilitarisme), en is coherent met vele morele intuïties, maar

niet met alle. Neem bijvoorbeeld het tramdilemma (we mogen niet een zware meneer voor een aanstormende tram duwen om vijf personen op het spoor te redden) of het transplantatieprobleem (we mogen niet iemand tegen diens wil in opofferen voor orgaantransplantaties om vijf patiënten te redden bij een orgaantekort). Ook verkrachting en slavernij zijn immoreel, zelfs al bevorderen ze heel sterk het levenswelzijn van anderen. Het volgende principe unificeert dergelijke intuïties.

De middelvinger (het louter-middel principe en het basisrecht op lichamelijke zelfbeschikking): gebruik nooit iemands lichaam tegen diens wil in als middel voor iemand anders zijn doelen, want dat schendt het basisrecht op lichamelijke zelfbeschikking. Om willekeur te vermijden, moet alles en iedereen dit basisrecht krijgen. Maar voor niet-voelende wezens wordt het basisrecht vanzelf gerespecteerd. Immers, enkel een voelend wezen (bv. een gewerveld dier of mentaal gehandicapte mens met een voldoende complex functioneel zenuwstelsel) heeft een gevoel van een eigen lichaam en heeft de mogelijkheid ontwikkeld om iets te kunnen willen. Dus enkel voor voelende wezens is het basisrecht relevant.

De twee woorden “louter middel” duiden op twee voorwaarden, respectievelijk: 1) als je een voelend wezen aanzet (dwingt) iets te doen of ondergaan tegen diens wil in om een doel te bereiken (dat niet gedeeld wordt door het wezen zelf), en 2) als het lichaam van dat voelend wezen noodzakelijk aanwezig moet zijn als middel voor dat doel, dan gebruik je dat wezen als louter middel. De lichamen van anderen zijn van henzelf, niet van ons.

De middelvinger genereert een derde principe van gelijkwaardigheid: alle voelende wezens die dezelfde moreel relevante mentale vermogens hebben, krijgen een gelijke claim op het basisrecht.

Het middelvingerprincipe komt overeen met een deontologische, libertaire autonomie-ethiek, waarbij de focus ligt op het lichaam als absoluut eigendom. Het is beperkt libertair, omdat enkel iemands lichaam telt als absoluut eigendom van dat individu.

De middelvinger is iets langer dan de wijsvinger. Zo ook weegt het basisrecht iets sterker door dan het recht op levenswelzijn (bv. de vijf patiëntenlevens in transplantatiedilemma wegen niet op tegen het basisrecht van het slachtoffer). De middelvinger is echter niet oneindig lang, dus mag het basisrecht nog wel geschonden worden in extreme gevallen, om heel ernstige schendingen van het wijsvinger-welzijnsprincipe te voorkomen.

De vorige twee vingers passen nog niet met een aantal morele intuïties, zoals bij de problemen van predatie (dolfijnen mogen nog voelende vissen bejagen, zelfs al hebben dolfijnen een moreel bewustzijn), beweging (grote dieren mogen nog bewegen, zelfs al zouden insecten kunnen voelen en geschaad worden) en voortplanting (dieren mogen zich nog voortplanten, zelfs al dragen ze niet voldoende bij aan het geaggregeerde levenswelzijn volgens het wijsvingerprincipe). De vierde vinger unificeert dergelijke intuïties.

De ringvinger (natuurlijkheid en de waarde van biodiversiteit): als een gedrag tegelijk natuurlijk (een direct gevolg van spontane evolutie), normaal (vaak voorkomend) én noodzakelijk (belangrijk voor het leven en voortbestaan van voelende wezens) is, is het toegelaten (maar niet verplicht), zelfs al worden de wijsvinger- en middelvingerprincipes geschonden. Als het gedrag verschillende mogelijke opties heeft, moet de minst schadelijke gekozen worden (bv. voeding is natuurlijk en noodzakelijk, maar men moet de minst schadelijke voedingsoptie kiezen).

Net zoals levenswelzijn de waarde is van een voelend wezen, zo ook is biodiversiteit de waarde van een ecosysteem: zowel levenswelzijn als biodiversiteit hebben de neiging om te verhogen, en beiden zijn functies van verschillende waardevolle dingen (gevoelens; variatie aan levensvormen) die het direct gevolg zijn van een drijvende kracht

(behoeftevervulling; natuurlijke evolutie). De waardevolle biodiversiteit zou ernstig dalen als een bepaald gedrag dat natuurlijk, normaal en noodzakelijk is, universeel verboden zou worden (universeel, want je moet de duim plaatsen tegen de ringvinger). Als bv. een dolfijn niet zou mogen jagen om te overleven, dan mag niemand dat, en dan sterven alle roofdieren uit, met als gevolg een veel te groot verlies aan biodiversiteit.

De ringvinger genereert een vierde principe van gelijkwaardigheid: elk wezen mag in gelijke mate natuurlijk, normaal en noodzakelijk gedrag vertonen (maar moet wel telkens de minst schadelijke optie kiezen). Bv. als een prooi mag eten om te overleven, dan mag een roofdier dat ook.

Het ringvingerprincipe komt overeen met een ecologische, niet-individualistische ethiek, waarbij we intrinsieke (niet-instrumentele) waarde toekennen aan een eigenschap (biodiversiteit) van een holistisch geheel (een ecosysteem).

Naast het roofdierprobleem is er nog een prooiprobleem: we mogen prooien redden, maar mogen we ook partijdig zijn (en een voorkeur geven van het redden van ons kind dat aangevallen wordt)? Dit probleem is gelijkaardig aan het bekende brandend-huis dilemma, waarbij je slechts één iemand kunt redden: jouw kind, of iemand anders (bv. een ander kind of een hond). Het is geen discriminatie als je je eigen kind redt (het is bv. geen racisme als je je eigen kind redt in plaats van een kind met een andere huidskleur), zolang het volgende, vijfde principe gerespecteerd wordt.

De pink (getolereerde partijdigheid en de waarde van persoonlijke relaties): bij het helpen van anderen mag je een beetje partijdig zijn ten voordele van je dierbaren (met wie je een persoonlijke relatie voelt), als je tenminste bereid bent gelijkaardige niveaus van partijdigheid van iedereen te tolereren (iedereen, want je moet de duim plaatsen tegen de pink). Als jij jouw dierbare mag redden, dan mag ik mijn dierbare redden en mag jij dat niet moreel veroordelen.

Net zoals de kleine pink een klein beetje kan afwijken van de andere vingers, mag je dus een klein beetje afwijken van het maximaliseren van levenswelzijn.

De pink genereert een vijfde principe van gelijkwaardigheid: iedereen mag een gelijkaardig niveau van partijdigheid vertonen. Als je ervoor kiest om wezen X te helpen in plaats van wezen Y, en als je moet tolereren dat iemand anders de keuze maakt om wezen Y te helpen, dan is er een getolereerde keuzegelijkwaardigheid tussen X en Y (zelfs al is wezen X gevoelsmatig belangrijker voor jou dan wezen Y).

Het pinkprincipe komt overeen met een feministische zorgethiek die focust op persoonlijke (zorg)relaties.

Zonder de pink zou ons ethisch systeem erg veeleisend worden: we zouden dan bereid moeten zijn elke vorm van emotionele ongelijkwaardigheid te onderdrukken, en we zouden dan bereid moeten zijn om even goed voor anderen te kiezen als voor onze eigen dierbaren.

De pink is coherent met verschillende intuïties en houdt ook verband met het middelvingerprincipe: als ik jouw keuze om jouw dierbare in plaats van mijn kind te redden niet zou tolereren, dan zou ik jou niet letterlijk gebruiken, maar nog wel beschouwen als louter middel (jouw aanwezigheid is noodzakelijk om mijn kind te redden, en je zou iets moeten doen dat je liever niet wil, want je zou liever je eigen kind redden). We moeten bepaalde vormen van partijdigheid tolereren willen we niet iemand beschouwen als louter middel.

De vijf morele vingers kunnen we toepassen op de productie en consumptie van dierlijke producten. Het welzijns-wijsvingerprincipe is geschonden omdat veedieren qua welzijn in een veel lagere positie zitten dan mensen die dierlijke producten eten en omdat het

verlies aan welzijn bij dieren door opsluiting en vroegtijdige dood groter is dan het verlies van welzijn wanneer wij geen dierlijke producten meer kunnen eten. Het middelvingerprincipe is geschonden omdat vissen en veedieren gebruikt worden als louter middel: het lichaam van de dieren wordt gebruikt op een manier dat die dieren niet willen. Noch het ringvingerprincipe noch het pinkprincipe kunnen ingeroepen worden om veeteelt te rechtvaardigen, want dierlijke producten zijn niet noodzakelijk voor ons (de biodiversiteit zal niet dalen als wij geen dierlijke producten meer zouden eten, omdat we perfect gezond veganistisch kunnen eten en een mondiale veganistische landbouw milieuvriendelijker is dan veeteelt), en we zouden nooit de mate van partijdigheid die nodig is om de veeteelt te rechtvaardigen, tolereren. Hieruit volgt dat veganisme ethisch consistent is, en dat veeteelt en visserij dat niet zijn. Volgens het duimprincipe moeten we het goede voorbeeld geven en zou veganisme dus onze morele plicht zijn.

De metafoor van het standaardmodel van krachten

Net zoals in de fysica er verschillende krachten zijn (uitgedrukt in het standaardmodel), zo vormen de ethische principes verschillende morele krachten die elkaar kunnen tegenwerken. Het tegenwerken van krachten maakt een systeem nog niet inconsistent. We kunnen dus nog niet zeggen dat het ethisch systeem van de morele hand inconsistent is.

Om een inzicht in de werking van de ethische principes te krijgen, kunnen we ze wiskundig uitdrukken: het wijsvingerprincipe genereert een (complexe) functie van het levenswelzijn van alle huidige en toekomstige voelende wezens, de middelvinger genereert een extra term die sterk negatief wordt als iemands basisrecht wordt geschonden, en de ringvinger genereert een derde term voor de morele waarde van biodiversiteit.

De metafoor van het morele landschap

We kunnen ons dit alles voorstellen als een (multidimensionaal) moreel landschap met bergen en dalen, waarbij de bergtoppen de beste situaties zijn. Een regel die ons (bij universele naleving van die regel – zie het duimprincipe) bergop leidt richting een bergtop, is een betere regel dan een regel die ons bergaf naar een dal brengt. Met behulp van het pinkprincipe kunnen we begrijpen welke regels en handelingen verboden, toegelaten en verplicht zijn.

Het is verboden om in het morele landschap te dalen door welzijnsverlies of biodiversiteitsverlies te veroorzaken of door iemands basisrecht te schenden. Het is toegelaten om te stijgen, maar we hebben niet altijd de plicht om het pad te nemen met de sterkste stijging richting de top. We mogen stijgen in de richting die we het liefst willen, we mogen volgens het pinkprincipe partijdig zijn en onze dierbaren (of onszelf) helpen, zelfs al zouden we nog meer levenswelzijn kunnen genereren door bijvoorbeeld de wezens met het laagste levenswelzijn te helpen. Wanneer heb je wel de plicht om te helpen en een steiler pad te nemen? Stel dat het helpen van de minst bedeelden meer levenswelzijn genereert dan het helpen van je dierbaren of het opzoeken van eigen genot. Stel dat je daarom gedwongen wordt om de minst bedeelden te helpen, terwijl je liever een voorkeur geeft voor je eigen genot of je eigen dierbaren. Dan zou je basisrecht geschonden worden, waardoor we dalen in het morele landschap. Maar daar tegenover staat dat de hulp die jij onder dwang toedient extra levenswelzijn genereert, waardoor er een stijging is in het morele landschap. Als die stijging van (veralgemeend gemiddeld) levenswelzijn sterker is dan de daling door de basisrechtschending, dan wil dat zeggen dat je wel de plicht hebt om die minst bedeelden te helpen, en dat je daartoe zelfs gedwongen mag worden. Zo mag je dus nog wel gedwongen worden om bv. een redelijke hoeveelheid belastingen te betalen voor goede doelen.

Conclusie

Het ethisch systeem van de morele hand is consistent en coherent, net zoals de oplossing van een kruiswoordraadsel. Wat niet consistent is, is bv. de speciesistische morele intuïtie dat een mens moreel waardevoller is dan een dier. Dit is inconsistent met bv. een antiwillekeurprincipe: men mag niet zomaar naar willekeur anderen minderwaardig beschouwen, en als jij jouw slachtoffers (bv. veedieren) naar willekeur mag kiezen, dan mag iedereen dat, en dat kunnen we niet willen. De morele intuïtie van speciesisme is daarom een morele illusie, net zoals een Müller-Lyer optische illusie.

Een praktisch gevolg van de ethiek van de morele hand is onder andere een morele plicht om veganistisch te leven. Deze plicht is een logisch gevolg van de ethische principes die het dichtste aansluiten bij de sterkste en meest samenhangende morele waarden en basisoordelen die gedeeld worden door heel veel personen (ook diegenen die nog dierlijke producten eten). De consumptie van dierlijke producten botst met onze gedeelde morele waarden.

Stijn Bruers

Stijn Bruers behaalde een doctoraat in de wetenschappen (theoretische natuurkunde en ecologie, KULeuven), en vervolgens in de moraalwetenschappen (UGent). Hij is projectverantwoordelijke ecologische voetafdruk bij Ecolife vzw. Als activist zet hij zich reeds vele jaren in voor mens, dier en natuur. Als vrijwilliger is hij betrokken bij verschillende organisaties die werken op het vlak van ecologie, mensenrechten, dierenrechten, sociale rechtvaardigheid, vrede en natuurbescherming. Stijn Bruers was de eerste Belg die met Sea Shepherd meevoer in Antarctica om te strijden tegen de illegale Japanse walvisjacht. Verder geeft Stijn Bruers regelmatig voordrachten en schrijft hij artikels en boeken over milieufilosofie en ethiek. Tot zijn boekpublicaties behoren Universele liefde. Naar een ecologische, spirituele levenskunst (2007), Het Dierendebacle (2010) en Bron Free and Equal? On the Ethical Consistency of Animal Equality (2014). Stijn Bruers was jarenlang lid van de Draaischijf van Aardewerk.