Zet de bevolkingsfactor opnieuw op de politieke agenda

Zet de bevolkingsfactor opnieuw op de politieke agenda

Stijn Bruers

Sinds de Cairo-conferentie van 1994 over bevolking en ontwikkeling is het relatief stil geworden rond het bevolkingsvraagstuk. Hoewel de ecologische crisis (klimaatopwarming, piekolie, verlies van biodiversiteit en achteruitgang van ecosysteemdiensten) de mensheid voor ernstige problemen gaat plaatsen, zorgt een angst voor gedwongen geboortebeperking ervoor dat het aandeel van de bevolkingsgroei in deze crisis wordt geminimaliseerd. Onderzoekers van het Bixby Center for Population, Health and Sustainability van de Berkeley University in California pleiten voor een hernieuwde aandacht voor het probleem van de bevolkingsgroei.(1) Hun stelling is hoopvol: we hoeven geen gedwongen maatregelen te nemen om de bevolkingsgroei af te remmen. Gezinsplanning is het sleutelwoord. Een nieuw visie op de demografische transitie, waarbij vrijwillige gezinsplanning met respect voor de mensenrechten centraal staat, kan ervoor zorgen dat men de bevolkingsfactor opnieuw op de politieke agenda durft te plaatsen.

De rijke landen hebben hierbij een dubbele verantwoordelijkheid. Niet alleen zijn het de rijken die door hun overconsumptieve levensstijl een negatieve impact hebben op de arme bevolking en toekomstige generaties; het zijn tevens de rijke landen die de financiële en kenniscapaciteit hebben om de arme landen te ondersteunen in vrijwillige gezinsplanning. Reproductieve gezondheidszorg is namelijk niet kosteloos en vanzelfsprekend.

De situatie

Momenteel leven er ongeveer 7 miljard mensen op aarde.(2) Elk jaar groeit de wereldbevolking aan met 75 miljoen mensen. 95% van die groei vindt plaats in de landen met lage inkomens. Elk jaar worden 80 miljoen vrouwen onvoorzien of ongewenst zwanger. Ongeveer 41% van de zwangerschappen wereldwijd is ongewenst.(3) Het wereldgemiddelde vruchtbaarheidscijfer (het gemiddeld aantal geboortes per vrouw) bedraagt momenteel 2,6. Dat cijfer is reeds enkele decennia aan het dalen, maar het is nog steeds hoger dan het vervangingsniveau van 2,1 kinderen per vrouw. Dat wil zeggen dat de huidige trend onduurzaam is. Als het vruchtbaarheidscijfer zo hoof blijft, zal de bevolking exponentieel blijven stijgen.

Nochtans leeft meer dan de helft van de wereldbevolking ondertussen in landen met een vruchtbaarheidscijfer lager dan het vervangingsniveau (voor België: 1,6 kinderen per vrouw). Landen in extreme armoede kennen daarentegen nog een vruchtbaarheidscijfer hoger dan 6 kinderen per vrouw. Hoewel het wereldgemiddeld vruchtbaarheidscijfer aan het dalen is, is die daling het afgelopen decennium kleiner dan men verwachtte. En dat is het punt waar het bevolkingsvraagstuk over zou moeten gaan. Want daardoor zijn nu de projecties voor de wereldbevolking tegen 2050 bijgesteld: niet 9 miljard, maar 9,4 miljard mensen worden er verwacht als de huidige trends (daling van vruchtbaarheid en sterftecijfer (4)) zich blijven verder zetten. Bijna alle regeringen van de 50 armste landen vinden dat hun bevolkingsgroei te hoog is.

De problemen

De stijgende wereldbevolking plaatst ons voor talrijke sociale en ecologische problemen.

Armoedebestrijding

In vele landen is de bevolkingsgroei hoger dan de economische groei, waardoor het inkomen per capita daalt. Het aantal mensen in extreme armoede zal daardoor toenemen. De Millennium Development Goals zijn vrijwel onmogelijk te bereiken met de huidige bevolkingsgroei in de armste landen.(5) Door de snel op elkaar volgende zwangerschappen stijgt de moedersterfte: 35% van de sterftegevallen van vrouwen in het kraambed kan vermeden worden door ongewenste zwangerschappen te voorkomen. Dat zijn 150.000 vrouwen per jaar die gered kunnen worden. De snel op elkaar volgende geboortes zijn ook niet goed voor de baby’s: ongeveer een miljoen baby’s zouden per jaar gered kunnen worden als de opeenvolgende zwangerschappen bij een vrouw met minstens twee jaar gespreid worden. Om voldoende onderwijs te voorzien voor de groeiende bevolking, moeten de arme landen elk jaar 2 miljoen nieuwe leerkrachten aanwerven. En tegen 2025 zullen 3 miljard mensen te kampen hebben met waterschaarste.

Piekolie, piekwater en de eenjarige monoculturen

Wat de toenemende voedselschaarste betreft, moeten we hier ook wijzen op de problemen van piekolie en piekwater. Het oppompen van fossiele brandstoffen en fossiel water (water dat duizenden jaren lang werd opgeslagen in diepe ondergrondse reservoirs) zal moeilijker worden. Dat heeft enorme gevolgen, vooral voor de landbouw. Door de zogenaamde groene revolutie stegen de landbouwopbrengsten dramatisch. Die landbouwrevolutie is gebaseerd op het gebruik van fossiel water voor irrigatie, fossiele brandstoffen voor de productie van stikstofkunstmest en pesticiden, en het gebruik van fosfaatertsen voor de productie van fosforkunstmest. Door de kunstmest werd het mogelijk om de productie van eenjarige gewassen (een akkerland dat elk jaar volledig afgemaaid wordt) te verhogen. Door de pesticiden werd het mogelijk om monoculturen te telen (monoculturen zijn erg kwetsbaar voor ziektes en plagen, en daarom zijn er pesticiden nodig). De groene revolutie zorgde dus voor een transitie naar een teelt van eenjarige monoculturen. De productie van die eenjarige monoculturen ligt momenteel ontzettend hoog. Door de groene revolutie kon de wereldbevolking sterk aangroeien. Sommige schattingen geven aan dat minstens twee op de vijf mensen op aarde hun leven te danken hebben aan het gebruik van landbouwchemicaliën afkomstig van fossiele brandstoffen.(6)

Maar er zijn twee gevaren aan deze eenjarige monoculturen. Ten eerste zijn eenjarige monoculturen erg destructief voor het bodemleven: de biodiversiteit in de bodem daalt door de pesticiden, en de natuurlijke vruchtbaarheid daalt door de erosie die elk jaar plaatsvindt na het afmaaien van de akkers. De irrigatie zorgt ook voor een langzame verzilting van de bodem, en een zoute bodem is niet goed voor de gewassen. Dit systeem is enkel in stand te houden door een verhoogd gebruik van kunstmest en irrigatiewater om de bodem vruchtbaar te houden. Dat is letterlijk dweilen met de kraan open. Een tweede gevaar van eenjarige monoculturen is dat ze afhankelijk zijn van schaarser wordende en uitputbare fossiele brandstoffen, fossiel water en fosfaatertsen. De huidige landbouw is dus allesbehalve in staat om de komende grondstoffencrisissen (piekolie, piekwater,…) te doorstaan. Als de olieproductie daalt, zal de productie van kunstmest en pesticiden ook moeilijker worden. Bijgevolg zal de productie van eenjarige monoculturen ernstig bemoeilijkt worden. Het is maar de vraag of alternatieve landbouwsystemen met meer permanente polyculturen (meerdere soorten meerjarige gewassen bij elkaar, zoals in de permacultuur) een voldoende hoge opbrengst kunnen garanderen om meer dan 9 miljard mensen te voeden.(7)

De ecologische voetafdruk

De ecologische voetafdruk is een geschikt instrument om het bevolkingsvraagstuk te analyseren. De ecologische voetafdruk meet de biologisch productieve landoppervlakte die nodig is om in ons levensonderhoud en onze consumptieactiviteiten te voorzien. Het gebruik van fossiele brandstoffen (en de bijhorende CO2-emissies), het gebruik van hernieuwbare materialen (houtproducten, akkerbouwproducten, producten van veeteelt en visbestanden) en het gebruik van landoppervlakte voor bebouwing, mijnbouw en infrastructuur zijn drie vormen van milieudruk die samengeteld worden in de ecologische voetafdruk.

De ecologische voetafdruk vormt samen met onder andere de watervoetafdruk, de koolstofvoetafdruk, en de stikstofvoetafdruk een set van indicatoren om onze milieu-impact in kaart te brengen. Kenmerkend voor dergelijke voetafdrukindicatoren is dat ze voldoen aan de volgende wiskundige structuur (8):

A = B x C x D > E.

Hierbij is A de voetafdruk (ofwel de “Aanslag” op de Aarde), B is de Bevolking, C is de Consumptie per persoon (gemeten in bv. euro per persoon, ton per persoon,…), D is de milieu-impact (milieuDruk) per eenheid consumptie (bv. voetafdruk per uitgegeven euro of per ton consumptieproducten) en E is het Ecologisch draagvlak dat rekening houdt met de behoeften van ecosystemen op Aarde. Bovenstaande vergelijking stelt dus dat de totale voetafdruk gelijk is aan het product van het aantal mensen, de gemiddelde consumptie per persoon en de gemiddelde voetafdruk per geconsumeerd product. Voor de verschillende voetafdrukken kan het ecologisch draagvlak E staan voor de maximum toegelaten CO2-emissies, de beschikbare hoeveelheid vruchtbare landoppervlakte (gemeten in globale hectaren), de beschikbare hoeveelheid hernieuwbaar water, de opnamecapaciteit van reactieve stikstofverbindingen,… Als de aanslag A groter is dan het ecologisch draagvlak E, dan spreken we van een ecologische overshoot. Een dergelijke situatie is niet duurzaam, omdat de menselijke vraag naar natuurlijk kapitaal hoger ligt dan het aanbod dat de natuur kan genereren.

Kijken we naar de ecologische voetafdruk voor de periode 1961 tot 2006 (9), dan blijkt dat de wereldgemiddelde voetafdruk per persoon (het product van de consumptiehoeveelheid C en de milieudruk D per consumptie-eenheid) gestegen is van 2,3 globale hectare naar 2,6 globale hectare.(10) De factor C is nochtans heel sterk gestegen door een hogere consumptie van oliegewassen, dierlijke producten, fossiele brandstoffen, bebouwd land,… Maar de factor D is gedaald door efficiëntieverbeteringen. Voornamelijk de hogere opbrengsten (in ton per hectare) in de landbouw zorgde voor een wereldwijde daling van de ecologische voetafdruk van akkerland. Die daling van de voetafdruk van landbouwproducten kwam zoals reeds vermeld tot stand door een verhoogd gebruik van fossiele brandstoffen voor kunstmest en pesticiden.

Hoewel het product van Consumptie en Druk dus niet veel gestegen is, is de wereldbevolking verdubbeld. De grote toename van de totale voetafdruk (A) is dus grotendeels te wijten aan de stijging van de wereldbevolking. Sinds de jaren ’80 leven we in een situatie van ecologische overshoot, wat wil zeggen dat de aanslag A (de ecologische voetafdruk) groter is dan E (de beschikbare biocapaciteit), en de stijgende wereldbevolking is dus een belangrijke factor in de wereldwijde overshoot.(11) Door die overshoot zou het kunnen dat het ecologisch draagvlak (E) gaat dalen. Als bovendien door piekolie, klimaatverandering (droogtes, erosie, overstromingen) en uitputting van de bodem de opbrengsten in de landbouw dalen(12) (wat resulteert in een verdere stijging van D, de milieudruk per geproduceerde voedseleenheid) en als de inkomens van de armste landen stijgen (een verhoging van de consumptiehoeveelheid C van voedingsproducten), dan is het is duidelijk dat we om problemen vragen als we de bevolkingsfactor B verder laten stijgen.

De biodiversiteit zal het eerste slachtoffer zijn van de ecologische overshoot. Door dat verlies aan biodiversiteit zullen op termijn ook ecosysteemdiensten verdwijnen. De biodiversiteit van ecosystemen zorgt voor talrijke ecosysteemdiensten zoals bodemvruchtbaarheid, waterzuivering, luchtzuivering, opvang van CO2, regulatie van de stikstofcyclus, buffering tegen natuurrampen, bestrijding van ziektes en plagen.

Het pessimisme

Voor Vlaanderen: ecologisch pessimisme

Sommige groene politici zijn optimistisch over het bevolkingsprobleem in Vlaanderen. Zo lezen we in een artikel van Johan Malcorps: “Maar zelfs met meer bewoners en meer huishoudens, kan de milieudruk op termijn toch minderen. […] Vlaanderen kan 7 miljoen inwoners best een fatsoenlijk bestaan bieden en wellicht zelfs meer. Vlaanderen zal juist baat hebben bij nieuwe geboorten en slimme vormen van migratie. […] Maar dan zullen we wel de juiste keuzes moeten maken […] voor een low carbon economy.”(13)

Veel reden tot optimisme is er nochtans niet. Recent werd de ecologische voetafdruk van Vlaanderen berekend.(14) Die bedraagt 6,3 globale hectare (gha) per persoon.(15) Dat is bijna vijf keer hoger dan de beschikbare biocapaciteit in Vlaanderen: 1,3 gha/persoon. Zelfs de ecologische voetafdruk van onze consumptie van hernieuwbare materialen is met 2,6 gha/persoon nog hoger dan de Vlaamse biocapaciteit.

Wat leren we hieruit? Ten eerste dat Vlaanderen zijn milieudruk verschuift naar andere landen en de toekomst. Vlaanderen bouwt een ecologische schuld op. Ten tweede moeten we niet enkel streven naar een low carbon economy, maar zouden we bv. ook het gebruik van hernieuwbare materialen drastisch moeten reduceren. Ten derde stellen we vast dat de Vlaamse biocapaciteit lager ligt dan het wereldgemiddelde (het Eerlijke Aarde Aandeel) van 1,8 gha/persoon. De biocapaciteit wordt niet bepaald door onze consumptie, maar wel door de bevolking. Vlaanderen is dus relatief dicht bevolkt. Ten vierde is het reduceren van onze voetafdruk tot 1,8 gha – laat staan 1,3 gha – niet eenvoudig en legt het wel degelijk beperkingen op aan onze consumptie. Kijk maar naar de inspanningen die de Low Impact Man leverde. Zelfs hij geraakt niet aan 1,3 gha. Sober leven zal nodig zijn, maar zelfs dat is waarschijnlijk niet voldoende. We moeten het erkennen: deze cijfers laten zich moeilijk optimistisch interpreteren. De oproep dat Vlaanderen gebaat is bij het opkrikken van het geboortecijfer, is dus zeker niet zonder risico.

Voor de wereld: technologiepessimisme

In discussies rond de bevolkingsproblematiek – zelfs bij groene bewegingen en politici – komt vaak nogal sterk het technologieoptimisme naar boven. Men verwacht veel heil van de technologie, in het reduceren van de factor D (de milieudruk per geconsumeerd product), door efficiëntieverbeteringen, hernieuwbare energie, betere landbouwtechnieken,… Een eerste bedenking die we reeds maakten, is dat problemen zoals piekolie, ecologische overshoot (uitputting van bodem,…) en klimaatopwarming wel eens voor een stijging van D in bv. de landbouw zouden kunnen zorgen. Een tweede, belangrijkere bedenking is de vraag of het wel haalbaar is om voldoende snel deze technologiefactor D te reduceren, rekening houdend met al de randvoorwaarden. De nieuwe technologie moet immers biologisch-fysisch haalbaar, financieel-economisch haalbaar, ecologisch duurzaam en ethisch verantwoord zijn. Er zijn grenzen aan de snelheid van plantengroei, de thermodynamische efficiëntie van motoren, de kostprijs van sommige energiebronnen, de voorraden van grondstoffen, de genetische manipulatie van gewassen,… Niemand kan aantonen dat we dergelijke “wonder”technologie snel zullen kunnen ontwikkelen.

En het moet snel gaan, want vandaag sterven er tienduizenden mensen aan armoede en vandaag sterven er tientallen planten- en diersoorten uit. We leven in een biodiversiteitscrisis. De mens heeft een zesde golf van massa-extinctie in de geschiedenis van het leven op aarde in gang gezet. Zeker indien we onze ethiek willen baseren op biocentrische waarden, kunnen we het ons niet veroorloven om enkel te focussen op de technologiefactor (de factor D). We moeten ook onder ogen durven zien dat we de consumptiefactor (C) en de bevolkingsfactor (B) moeten reduceren. De bevolkingsfactor mag dan wel evolueren naar een daling; maar het is nog veel te vroeg om hier in het westen te proberen het vruchtbaarheidscijfer op te krikken. Dat kunnen we ons ook niet veroorloven als we het uitsterven van soorten een halt willen toeroepen.

De oplossingen

Hoe het niet moet: dwang

Wat zijn nu de oplossingen voor het bevolkingsvraagstuk? Als we niets doen, zal de ecologische overshoot ons tot een bevolkingsreductie dwingen op een hardhandige manier. Dergelijke dwang door een stijging van het sterftecijfer willen we liever niet. De (oude en eenzijdige) theorie van de demografische transitie stelt dat het geboortecijfer spontaan zal dalen door economische ontwikkeling en armoedebestrijding. Dit ‘socio-economisch model’ van de demografische transitie gaf hoop, omdat men op een niet-dwingende manier de bevolkingsgroei zou kunnen temperen. Maar het grote probleem is dat de sterkste bevolkingsgroei net plaatsvindt in de armste landen. De bevolkingsgroei in die landen is vaak groter dan de economische groei. Armoedebestrijding is dan vrijwel onmogelijk als men niet de bevolkingsgroei afzwakt. Een vicieuze cirkel: eerst een bestrijding van de armoede of eerst een bestrijding van de bevolkingsgroei? Landen zoals India en China zaten vast in deze vicieuze cirkel, en besloten over te gaan tot dwangmaatregelen (zoals gedwongen sterilisaties, straffen,…) om de bevolkingsgroei te bestrijden. Het waren dergelijke dwangmaatregelen die een golf van verontwaardiging veroorzaakten in de publieke opinie (wat o.a. leidde tot het aftreden van de Indische premier Indira Gandhi). Er ontstond een diepgewortelde angst voor het bevolkingsprobleem. Men durfde er niet meer over praten en focuste liever op de andere factoren in de ecologische crisis (de factoren C en vooral D). Dat was één van de oorzaken van de stilte rond het bevolkingsvraagstuk. Het woord “bevolking” in de mond nemen, was al gevaarlijk en associeerde men meteen met dwangmaatregelen. Het IPCC noch de Millennium Development Goals noch andere rapporten en verklaringen vermeldden de bevolkingsgroei als cruciaal probleem. En ook vrouwenorganisaties distantieerden zich van de bevolkingsproblematiek. We kunnen hier de bedenking maken waarom die vrouwenorganisaties zoveel kritiek hadden op dwangmaatregelen van geboortebeperking, terwijl ze nauwelijks spraken over de ongewenste zwangerschappen van miljoenen vrouwen. Het aantal gedwongen zwangerschappen overtreft in veelvoud het aantal gedwongen sterilisaties.

Maar de belangrijkste opmerking die we hier moeten maken, is dat die dwangmaatregelen van India en China gebaseerd waren op een bepaalde socio-economische theorie van de demografische transitie. Er zijn ondertussen zoveel uitzonderingen op die theorie, dat we kunnen stellen dat die theorie helemaal achterhaald is. Er is geen relatie tussen een daling van de armoede en een daling van het vruchtbaarheidscijfer. Een arm land als Bangladesh, waar bijna de helft van de jonge vrouwen nooit naar school is geweest, zorgde voor een stevige reductie van het vruchtbaarheidscijfer tot het vervangingsniveau. Dit deden ze door vrouwen een betere toegang tot anticonceptiemiddelen te geven. Addis Abeba in Ethiopië deed hetzelfde, waardoor het vruchtbaarheidscijfer daalde tot 1,6 – bijzonder laag voor Afrika. En jawel, ook het conservatieve Iran zorgde voor een verrassing door het vruchtbaarheidscijfer tot onder het vervangingsniveau te laten zakken, zonder dwangmaatregelen, en sneller dan China met zijn dwangmaatregelen. Hoe deden ze dat? Door het opheffen van allerlei barrières die een vrijwillige gezinsplanning verhinderden.

Hoe het wel moet: vrijwillige gezinsplanning

Gezinsplanning is de sleutel om de demografische transitie te begrijpen. Deze nieuwe theorie noemt men het ‘opportuniteitsmodel’ van de demografische transitie, omdat het de nadruk legt op de autonomie (de keuzevrijheid) van vrouwen. Het is jammerlijk om vast te stellen dat de angst voor het bevolkingsvraagstuk resulteerde in een daling van de westerse budgetten voor gezinsplanning in de armste landen. In 2007 bedroegen die budgetten slechts een kwart van de doelstelling opgesteld tijdens de Cairo conventie. Meer dan 100 miljoen vrouwen hebben nog steeds geen goede toegang tot anticonceptie. Door de verminderde aandacht voor gezinsplanning zal de bevolking in Kenya stijgen tot 83 miljoen in 2050. Indien men wel aan gezinsplanning deed, zou de projectie op 54 miljoen liggen. En dat is tevens de reden waarom de VN hun wereldbevolkingsprojecties voor 2050 heeft bijgesteld naar 9,4 miljard. De vertraging van de daling van het vruchtbaarheidscijfer komt door een verminderde aandacht voor gezinsplanning. Indien we nu massaal zouden inzetten op vrijwillige gezinsplanning, kunnen we uitkomen op 7,8 miljard mensen tegen 2050: een verschil van maar liefst 1,6 miljard te voeden mensen.

Een succesvolle gezinsplanning gaat gepaard met het opheffen van allerlei barrières. De prijs van anticonceptiemiddelen is vaak nog te hoog voor arme mensen. De afstand tot gezondheidsklinieken voor vrouwen is vaak te groot. Er zijn nog talrijke barrières, vaak ontstaan vanuit een patriarchale samenleving, waar vrouwen geen zeggenschap hebben over hun eigen lichaam en over hun reproductieve rechten, die vrouwen verhinderen om anticonceptie te gebruiken. Hoe groter de verschillen tussen mannen en vrouwen, hoe meer geweld en hoe minder vrijheid voor vrouwen om hun eigen beslissingen te nemen. Terwijl het diezelfde vrouwen zijn die daarna voor die kinderschare moeten opdraaien. Vrouwen moeten ook vaak aan allerlei onnodige medische voorwaarden voldoen vooraleer ze de pil krijgen voorgeschreven: ze moeten menstrueren op het moment dat ze de kliniek bezoeken, ze moeten een baby hebben, ze moeten een bloedtest laten afnemen,… De rol van de katholieke kerk en andere godsdienstige instanties mag ook zeker niet onderschat worden. Het ‘anticondoom’-beleid van de paus is een doorn in het oog van allen die in arme landen aan betrouwbare reproductieve gezondheid werken. En tot slot is er de desinformatie over anticonceptie: vrouwen krijgen dikwijls te horen dat anticonceptie ongezond is of leidt tot onvruchtbaarheid. In vele culturen circuleren talrijke voorbeelden van bijgeloof en onwetenschappelijke verzinsels met betrekking tot reproductieve gezondheid.

Ook veilige abortus moet tot de mogelijkheid van gezinsplanning behoren. Er sterven talrijke vrouwen door ongewenste zwangerschappen en clandestiene abortussen. Er is geen enkel land dat een vruchtbaarheidscijfer lager dan het vervangingsniveau heeft en waar abortus illegaal is. En wat belangrijk is: als er medische diensten zijn waar vrouwen veilige abortussen kunnen nemen, kunnen die vrouwen extra advies over anticonceptie krijgen.

De gevolgen van een verbeterde toegankelijkheid van middelen tot gezinsplanning (contraceptie,…) zijn niet te onderschatten. Vaak denkt men dat arme mensen veel kinderen willen, omwille van een zekerheid voor de toekomst, extra arbeidskrachten voor het gezin,… In het Afrikaanse Benin bedraagt het vruchtbaarheidscijfer ongeveer 6 kinderen per vrouw. Op de vragen hoeveel kinderen men wil of hoeveel kinderen een ideaal gezin heeft, antwoorden de meeste vrouwen dat ze 3 à 4 kinderen zouden willen. Dat wil dus zeggen dat er al minstens 2 ongeplande kinderen per vrouw zijn, maar men zou kunnen denken dat enkel vrijwillige gezinsplanning niet voldoende gaat zijn, omdat 3 à 4 kinderen per vrouw nog steeds hoger is dan het vervangingsniveau van 2,1 kinderen per vrouw. Echter, een verbeterde toegang tot anticonceptie zal een eigen extra vraag creëren. Vrouwen in arme landen kunnen zich onmogelijk een gezin met minder dan twee kinderen voorstellen, maar als ze toegang hebben tot goedkope en goede anticonceptie, (inclusief toegankelijke centra voor reproductieve gezondheid,…) dan blijkt uit de voorbeelden van Bangladesh, Iran en Addis Abeba dat het vruchtbaarheidscijfer in minder dan een generatie toch tot ver onder de 3 à 4 kinderen per vrouw daalt. Zelfs al blijven de ouders financieel arm.

Investering in gezinsplanning is een win-win-win-win situatie. Ten eerste is er een direct gezondheidsvoordeel voor arme vrouwen. Een ongewenste zwangerschap of abortus is telkens een risico voor vrouwen in arme landen. Een tweede winnaar zijn de baby’s en kinderen die wel geboren worden, want nieuwe snel op elkaar volgende zwangerschappen bedreigen de gezondheid van de reeds geboren baby’s. Een derde winnaar is de arme bevolking: arme landen geraken moeilijk uit de armoedeval als de bevolking te snel aangroeit (een te sterk stijgende bevolking zorgt voor voedselschaarste, gebrek aan onderwijs,…). En een vierde winnaar is het milieu (de natuur en de toekomstige generaties). Denk bv. aan de broeikasgassen die een mens gedurende zijn leven uitstoot. Thomas Wire van de London School of Economics heeft berekend dat ruwweg 7$ investering in gezinsplanning in het Zuiden een CO2-besparing van 1 ton kan opleveren.(16) Gezinsplanning is bijgevolg één van de meest kosteneffectieve manieren om broeikasgasemissies te reduceren.(17) Financiering van gezinsplanning zou bijvoorbeeld kunnen gebruikt worden voor CO2-compensatie(18) of koolstofkredieten.(19) Het lijkt vreemd dat rijke westerse landen koolstofkredieten kunnen bekomen door investering in gezinsplanning in arme landen die weinig verantwoordelijkheid dragen voor de klimaatcrisis. Maar het is hierbij belangrijk op te merken dat we niet aan arme mensen ‘vragen’ om minder kinderen te hebben. Het gaat immers om ongewenste zwangerschappen.

Wat kunt u doen?

Ook wij in de rijke landen kunnen een zeer belangrijk steentje bijdragen aan de oplossing voor het bevolkingsvraagstuk. Er zijn twee dingen die we kunnen doen:

1) Geef financiële steun aan organisaties die werken rond gezinsplanning, zoals het UNFPA (het bevolkingsfonds van de Verenigde Naties): www.unfpa.org/support, de International Planned Parenthood Federation: www.ippf.org/en/help, of de Venture Strategies for Health and Development www.venturestrategies.org. U kunt ook steun geven aan organisaties die – met respect voor de mensenrechten – campagnes voeren rond overbevolking, zoals de Population Connection: www.populationconnection.org of de Center for Biological Diversity: www.biologicaldiversity.org/campaigns/overpopulation

2) Contacteer politici met de vraag om het budget voor gezinsplanning in de ontwikkelingssamenwerking te verhogen, om de toegang tot anticonceptie wereldwijd te vergemakkelijken en om barrières tegen gezinsplanning te elimineren.

Stijn Bruers(*)

Noten

(*) De auteur is projectverantwoordelijke bij Ecolife, waar hij werkt rond voetafdrukindicatoren. Hij verbleef enkele maanden in Afrika waar hij deelnam aan de voorlichtingscampagnes van het UNFPA rond reproductieve gezondheid, gezinsplanning en ongewenste zwangerschappen.

(1) Campbell M, Cleland J, Ezeh A, Prata N. Return of the population growth factor. Science 2007 Mar 16;315(5818):1501-2

Campbell M, Sahin-Hodoglugi NN, Potts M. Barriers to fertility regulation: a review of the literature. Studies in family planning 2006:87-98.

Potts M. The population policy pendulum. BMJ 1999;319:933-934.

Potts M. Population and environment in the twenty-first century. Population and Environment 2007;28:204-211.

(2) 2009 World Population Data Sheet, Population Reference Bureau, www.prb.org.

(3) All Party Parliamentary Group on Population Development and Reproductive Health. Return of the Population Growth Factor: Its Impacts on the Millennium Development Goals. HMSO, London, 2007.

(4) Het wereldgemiddelde sterftecijfer daalt momenteel, maar het zou best kunnen dat omwille van ecologische problemen de sterfte zal toenemen, zodat de wereldbevolking niet de verwachte 9,4 miljard zal bereiken.

(5) All Party Parliamentary Group on Population Development and Reproductive Health. Return of the Population Growth Factor: Its Impacts on the Millenium Development Goals. HMSO, London, 2007.

(6) Pollan M. The Omnivore’s Dilemma: A Natural History of Four Meals. New York Penguin Press, 2006.

(7) Agro-ecologie en een meer veganistische landbouw (lagere consumptie van dierlijke producten) bieden wel wat mogelijkheden. Er zijn aanwijzingen dat een meer veganistische landbouw (die geen gebruik maakt van veeteelt, dierlijke mest of slachtafval) meer monden kan voeden dan het huidige landbouwsysteem met intensieve veeteelt. Jakub Olewski Calculating our Nitrogen Footprint, Growing Green International, Jan 2011. Simon Fairlie, Can Britain Feed Itself?, The Land 4, Winter 2007-08.

(8) Dit is de IPAT-vergelijking. Ehrlich P, Holdren J. Impact of population growth, Science, 1971

(9) Goldfinger S, Poblete P. The Ecological Wealth of Nations, GFN, Oakland, 2010.

(10) Ter vergelijking: de voetafdruk van een gemiddelde Belg bedroeg 5,6 globale hectare in 2006.

(11) Het ecologisch draagvlak per persoon (E/B, ook wel het eerlijke aarde aandeel genoemd), bedroeg 1,8 globale hectare in 2006. Dat is lager dan de wereldgemiddelde voetafdruk van 2,6 globale hectare. Dat wil zeggen dat we 1,4 planeten nodig zouden hebben om duurzaam te leven op het huidige consumptieniveau.

(12) Volgens het IPCC zouden tegen het eind van deze eeuw de opbrengsten van rijst en maïs met 20 tot 40% kunnen dalen ten gevolge van de klimaatverandering. In het scenario van piekolie zullen er minder fossiele brandstoffen beschikbaar zijn voor stikstofkunstmest. Ook essentiële elementen zoals fosfor worden schaars. En door een ecologische overshoot kan de biocapaciteit van vruchtbare aardoppervlakte dalen.

(13) Malcorps, J. (2010). Ecologie en bevolking: afscheid van het doemdenken, Oikos 53.

(14) Bruers S. & Verbeeck B. (2010), De berekening van de ecologische voetafdruk van Vlaanderen, studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA, MIRA/2010/01, Ecolife.

(15) Volgens een vernieuwde voetafdrukmethodologie zal dit cijfer waarschijnlijk nog hoger liggen. Zo werd berekend dat een gemiddelde Belg volgens de nieuwe methodologie een voetafdruk heeft van 8 gha (Global Footprint Network, National Footprint Accounts Belgium, 2010) in plaats van 5,6 gha volgens de oudere methodologie (GFN, NFA Belgium 2008).

(16) Wire T. Fewer emitters, lower emissions, less costs. Reducing the future carbon emissions by investing in family planning, a cost/benefit analysis. Optimum Population Trust, 2009.

(17) Er vergelijking: de investeringskosten voor 1 ton CO2-besparing bedragen $24 voor windenergie, $51 voor zonne-energie, $83 voor Carbon Capture & Storage installaties op huidige steenkoolcentrales en $131 voor elektrische wagens.

(18) Zie www.popoffsets.com

(19) Potts M & Marsh L. The Population Factor: How does it relate to climate change? Climate Adaptation, 2010.