Het syndroom van de verschoven ijkpunten

Het syndroom van de verschoven ijkpunten

Onze veranderende houding ten opzichte van het dier

De mens is zijn oorspronkelijke ijkpunt kwijt voor de natuur en hoe zij werkt. Onze houding ten opzichte van ons huisdier is de graadmeter geworden waarmee wij de veehouderij en het natuurbeleid in Nederland de maat nemen. En dat levert de nodige ethische dilemma’s op.

In Nederland lopen enorm veel huisdieren rond. In meer dan de helft van alle huishoudens zult u een dier aantreffen. Het gaat bijvoorbeeld om miljoenen honden en katten. De meeste van deze beesten leiden een min of meer gelukkig en zeker lang leven. De overgrote meerderheid overlijdt uiteindelijk door euthanasie. Om al die beesten te verzorgen en gezond te houden, zijn een enorme industrie en een groots opgezet zorgstelsel ontstaan. Geen van beide gaat gebukt onder al te veel overheidsbemoeienis, dus er zit nog geen stop op de groei. Nederlanders zijn op hun huisdieren gesteld, verwennen ze en vermenselijken ze zelfs. Zwaarlijvigheid en andere welvaartsziekten zijn ook in de dierenwereld epidemisch geworden.

Maar al deze beesten vormen slechts een fractie van de veestapel die als landbouwhuisdier (en dus als productiedier) wordt gehouden. Ons land telt op ieder willekeurig moment ongeveer 110 miljoen productiedieren. De meeste van deze beesten leiden een stressvol bestaan en leven slechts kort. Bij kippen leven alleen de vrouwelijke individuen langer dan een dag. Honderden miljoenen dieren laten op jaarbasis het leven in Nederland. Deze veehouderij is slechts voor een beperkt deel bedoeld voor onze eigen voedselvoorziening. De meeste dieren worden gehouden voor de export, we verdienen er als de B.V. Nederland heel dik aan. Hoe deze dieren worden gehouden en hoe ze tot waardevol product worden omgevormd, onttrekt zich voor een groot deel aan onze waarneming. Gelukkig maar. Wanneer we met de neus op de feiten worden gedrukt,
zoals tijdens de discussies over onverdoofd ritueel slachten gedurende de zomer van 2011, voelen de meesten van ons zich onprettig gestoord in onze zalige, keurig geregelde en collectief georganiseerde onwetendheid over het dierenleed.

Toch wordt de Nederlander op gezette tijden gedwongen te worstelen met zijn houding ten opzichte van dieren die voor de vleesproductie worden gehouden. Via radiospotjes houdt Wakker Dier ons op dit punt scherp. Het beeld dat in deze spotjes wordt opgeroepen is er een van permanente marteling, die pas ophoudt als het dier de geest heeft gegeven: we krijgen dieren voorgeschoteld die pas de ruimte krijgen als ze in de oven liggen of pas frisse lucht als ze op het barbecuerooster zijn beland. Anderen hameren liever op het negatieve effect van zoveel dieren op het milieu, op verspilling van hulpbronnen en op bederf van de omgeving, zoals bij het maatschappelijke debat over de megastallen dat in de eerste helft van 2011 werd gehouden onder leiding van Hans Alders en in opdracht van staatssecretaris Bleker van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie. De Nederlandse intensieve veehouderij draagt sterk bij aan de milieubelasting in Nederland en elders in de wereld (uitstoot broeikasgassen, eutrofiëring door nitraatvervuiling en fosfaatbelasting, stank, landschapsvervuiling) en aan de verspilling van hulpbronnen (land, water, energie, onmisbare nutriënten zoals fosfaat). De ecologische voetafdruk van de intensieve veehouderij in Nederland is onaanvaardbaar groot, zowel lokaal als mondiaal.

Maar slechts een deel van de bevolking windt zich hierover op. Vele Nederlanders zal het echt worst wezen, die discussie over dierenwelzijn. Toch is de groep verontrusten lawaaiig en welbespraakt genoeg om een belangrijke groep consumenten en de politiek te beïnvloeden. Dat leidt in elk geval tot onrust onder de veehouders, die immers vaak zwaar hebben moeten investeren om aan een steeds omvangrijker eisenpakket van
welzijnbevorderende en milieubeschermende maatregelen te voldoen. Ook de onderzoekswereld ziet die onrust niet graag. De aanhoudende kritiek slaat immers ook op deze wereld terug en beïnvloedt de onderzoeksagenda op een wijze die niet altijd welkom is.

In reactie op de aanhoudende discussie over dierenleed en milieubelasting, en daarmee dus over het bestaansrecht van de intensieve veehouderij en van het onderzoek en onderwijs op dit gebied, deed Wageningen Universiteit onlangs – via het uitbrengen van een essaybundel – een uitgebreide poging om de diversiteit aan meningen te laten zien die binnen haar muren over deze problematiek bestaat. De algemene boodschap, die deze essaybundel moest uitstralen, is duidelijk. Ten aanzien van het dierenleed geldt volgens de opstellers het adagium dat er keuzevrijheid moet zijn voor de consument. Ieder zijn meug als het om ethiek gaat, maar compassie met dieren kan niet algemeen opgelegd worden, zo is de redenering achter de bundel. Tegelijkertijd lijken overheid, sector en onderzoekswereld te kiezen voor het in stand houden van de intensieve
veehouderij en deze zelfs nog intensiever te willen maken. Het alternatief is immers om de intensieve veehouderij als bloeiende bedrijfstak uit Nederland te verbannen. Dat levert grote economische schade op; bovendien worden de beesten daar niet beter van, want buiten de grenzen zullen ze het ongetwijfeld nog slechter hebben, is de gedachte. Waarbij de vraag in hoeverre de kosten van de intensieve veehouderij die op de
belastingbetaler worden afgewenteld niet veel groter zijn dan de opgetelde winsten van individuele bedrijven, niet al te vaak en al te luid mag worden gesteld. Dat afwentelen van kosten op de belastingbetaler komt overigens in veel bedrijfstakken voor, alleen is
daar dan meestal geen dierenwelzijn mee gemoeid. Dat dierenwelzijn maakt de kwestie van de intensieve veehouderij bijzonder, al speelt
dierenleed ook op andere maatschappelijke terreinen een rol, zoals in het beheer van natuurgebieden. Dierenleed moet gemeten worden: hoe erg is die ene minuut doodstrijd in het slachthuis, hoe erg is het door honger versterven van dieren bij een te hoge populatiedichtheid? Het recht van het dier op vrijheid van lijden moet afgewogen worden tegen rechten van de mens, zoals zijn godsdienstvrijheid (rituele slacht), recht op
goedkoop vlees of recht op een goede bron van inkomsten. Zijn dergelijke afwegingen, onze grondhouding ten opzichte van het dier(enleed) en ons recht op keuzevrijheid houdbaar in het huidige tijdgewricht, waarin het beeld van het dier en de relatie tussen mens en dier zo sterk verschuiven? Hieronder volgt een analyse op basis van drie zeer uiteenlopende boeken, die achtereenvolgens handelen over zorgvuldige veehouderij,
biologische kippenhouderij en de Oostvaardersplassen.

In het eerste boek, Over zorgvuldige veehouderij, onder redactie van Herman Eijsackers en Martin Scholten, geven 62 Wageningse onderzoekers in ongeveer dertig essays hun visie op de intensieve veehouderij, of eigenlijk vooral op de maatschappelijke weerstand daartegen. Het boek poogt kritisch naar de eigen sector te kijken, doet dat ook, maar altijd vanuit de ‘friendly enemy’-houding. Tegelijk is het boek ook een apologie voor de
intensieve veehouderij, die lijdt onder de perceptie een probleemsector te zijn − in de ogen van de meeste auteurs ten onrechte. Maar problemen zijn er natuurlijk wel degelijk: de dieronvriendelijkheid (onder andere vanwege de ‘ingrepen’, zoals snavelkappen), het alsmaar voortwoekerende mestprobleem en de resistentie tegen antibiotica als gevolg van overmatig gebruik ervan. Het boek brengt niet de diversiteit die het belooft in de ondertitel, maar laat veeleer de frustratie over de maatschappelijke anti-sentimenten doorschijnen, een frustratie die maar ternauwernood en soms helemaal niet (zoals in het slotbetoog van de WURvoorzitter Aalt Dijkhuizen) wordt onderdrukt. Daarmee wordt afbreuk gedaan aan de goede bedoelingen van het hoopvol stemmende voorwoord. Tussen die twee contrasten ligt een fraai palet, maar tot originele meningen en oplossingen voor de problematiek komt het niet. Het boek belooft voor een goed verstaander een concert vanuit een caleidoscopisch perspectief. Helaas bleek ik na lezing geen goed verstaander te zijn: ik heb het concert niet gehoord en het caleidoscopisch perspectief deed mij duizelen. Maar daarmee is het boek niet gediskwalificeerd. Het betekent alleen dat het vooral een boek voor de eigen parochie is.

Vanuit het eigen perspectief wordt in het beeld geschetst dat Nederland een intensieve veehouderij heeft vanwege de hier heersende gunstige condities; die zijn vervolgens uitgebuit door met man en macht aan de ontwikkeling van een efficiënte veehouderij te werken die op alle ‘performance-indicatoren’ positief scoort en alleen op sommige punten nog wat fijnslijpen behoeft. Daar kan tegen in worden gebracht dat we wellicht al te lang uitgegaan zijn van de zelfingenomen aanname dat onze boeren vanzelfsprekend onmisbaar zijn voor onze voedselproductie en dat we die productie maar het beste aan deze professionals kunnen overlaten, alsof zij het beste weten wat goed voor ons is en daarom ons blind vertrouwen verdienen. Helaas, de vertrouwensbreuk tussen de agrarische sector en het publiek lijkt door de vele incidenten met mens- en
diergezondheid, milieu- en voedselschandalen definitief. Eerst moet de intensieve veehouderij een ethiek ontwikkelen waarin volop ruimte is voor de zorg voor dier en omgeving, naast de productie van vlees. Onze huidige positie op een internationale markt waar wordt geconcurreerd op basis van kostprijs en niet op basis van dierenwelzijn accepteert een deel van de Nederlandse burgerij niet meer, zeker niet omdat zijn
referentiekader een andere is dan dat van de veehouder. De boer moet begrijpen dat voor veel mensen de houding tegenover het eigen huisdier mede normbepalend is geworden en dat daarmee efficiëntieverhogende maar dierenleed veroorzakende maatregelen in de vleesproductie maatschappelijk onverteerbaar zijn geworden.

Het tweede boek, Poultry Signals van Monique Bestman et al., over het op biologische wijze houden van leghennen, laat zien hoe de respectvolle grondhouding van de mens ten opzichte van een geliefd huisdier geïmplementeerd kan worden in een kipgerichte kippenhouderij. Het boek gaat uit van de driehoek gezondheid-gedrag-productie: gezonde dieren produceren beter en stralen gezondheid uit in hun gedrag. Vanwege die
meeropbrengst verdienen kippen het om op een respectvolle en betrokken wijze te worden gehouden. De kippenhouder wordt geacht signalen op te vangen door goed te observeren, deze signalen op de juiste wijze te interpreteren en er vervolgens ook naar te handelen. Kort gezegd: ‘Wat zie ik’? Waarom gebeurt dat? Wat moet ik doen? Het boek levert geen leidraad op voor dat handelen, maar een uitnodiging om te observeren
en met die observaties het eigen productiesysteem te verbeteren. Het is een rijk boek met fraaie foto’s en mooie tekeningen. Van de lezer wordt wel gevraagd een zekere immuniteit te ontwikkelen voor de nu en dan toch wat belerende toon. Maar hier wordt een poging gedaan om het produceren vanuit de zorg voor het dier te bevorderen, op grond van de gedachte dat gezondere dieren beter produceren in een biologische setting. Daarmee is de biologische kippenhouderij in elk geval een eind op streek naar een productiesysteem op basis van een zorgethiek.

De Oostvaardersplassen worden zo beheerd dat het aantal dieren zich naar het niveau ontwikkelt waarop zich zonder menselijk ingrijpen een evenwicht instelt tussen aantallen dieren en vegetatie. Er zijn geen roofdieren die de grote grazers in aantal beteugelen en dus wordt het evenwicht bereikt door sterfte van honger en uitputting tijdens de periode van voedselschaarste in de winter. Dat is vanwege de aaibaarheid van de runderen,
paarden en edelherten even slikken voor het publiek.

Hoewel niet iedereen het eens is met de zienswijze van Frans Vera, de geestelijk vader van de Oostvaardersplassen, is wel duidelijk dat hier iets is ontwikkeld wat uniek is in Europa − en nog wel onder de rook van grote en snelgroeiende bevolkingscentra. Dat maakt de ervaring ook bijzonder: de mens kan praktisch naast zijn woning nieuw ontstane wildernis ervaren waarin de mens niet ingrijpt, met al het mooie daarvan maar ook met alle gruwelen. En aan die gruwelen kan de mens maar moeilijk wennen, vanuit het normkader van de omgang met zijn eigen huisdieren. Waarom mogen de dieren niet worden bijgevoerd in de winter, waarom moeten ze van honger sterven als de populatie te omvangrijk wordt? Hans Breeveld, boswachter in de Oostvaarderplassen, verwoordt het in het boek ongeveer zo: ‘Mensen willen alleen de leuke kant van de cirkel van het
leven zien. Maar in de natuur is slechts de soort, niet het individu, van belang. Mensen projecteren hun beelden van huisdieren op in het wild levende dieren. Als het leven van een dier een onaangename wending neemt, willen we ingrijpen.’ Vera redeneert: ‘Met het uitsterven van planten- en diersoorten is er ook in de mens iets verdwenen. We zijn ons ijkpunt voor de natuur en hoe zij werkt kwijt. Elke nieuwe generatie heeft haar eigen definitie van wat natuur is, haar eigen (dus subjectieve) norm.’ Dat leidt tot het zogenaamde syndroom van de verschoven ijkpunten, waarbij natuur iets wordt wat steeds verder van de oernatuur afstaat.

Dat syndroom is vooral zichtbaar in onze veranderende houding ten opzichte van het dier. De hier besproken boeken geven daar markante voorbeelden van. Voor veel mensen is hun eigen huisdier het ijkpunt geworden van hoe zij dieren beschouwen. Intensieve veehouderij kan daarom echt niet meer, bijvoorbeeld omdat snavelbranden zielig is. En je moet het gedrag van kippen leren lezen wil je het ze naar het zin maken.
Wilde dieren zijn net huisdieren en moeten dus in weerwil van de eigen populatiedruk verzorgd worden.

Ik plaats deze boeken hier naast elkaar omdat ze gezamenlijk op fraaie wijze een beeld geven van de complexe houding van de mens ten opzichte van het dier, die niet alleen divers is maar ook aan verandering onderhevig. De boodschap van het boek van Eijsackers & Scholten is dat intensieve veehouderij best zorgvuldig kan zijn, het kippenboek wil laten zien dat goed boeren best gepaard kan gaan met diervriendelijkheid en aandacht voor het eigen gedrag van kippen, en het boek over de Oostvaardersplassen toont hoe mooi en afschuwelijk tegelijk het kan zijn als beesten aan de goden worden overgeleverd.

Er is een glijdende schaal van gekunsteld naar natuurlijk, van gedomesticeerd naar gecontroleerd. De intensieve veehouderij vindt plaats in grootschalige stallen met een kunstmatig milieu en zelfs kunstmatige speeltjes voor de dieren. In de biologische landbouw kan het dier redelijk naar zijn aard functioneren. In de Oostvaardersplassen wordt het dier aan zijn eigen wil en aan de willekeur van de natuur overgelaten, ook als
door scheefgroei in de populatie de hongerdood erop volgt. Maar principiëler is de gradiënt van ding naar dier. In de intensieve veehouderij is het dier vooral een productieeenheid, die economisch efficiënt benut dient te worden, in de biologische landbouw wordt het productiedoel niet veronachtzaamd maar wordt de productie-eenheid dierlijk (met een menselijke maat) gehouden, in de Oostvaardersplassen zijn de dieren
zogenaamd aan hun natuurlijke omgeving overgelaten. Dat kan voor het individuele dier een wisse hongerdood betekenen, maar dan wel na een mooi leven in een natuurlijke omgeving. Maar natuurlijk kan dus ook best onaanvaardbaar zielig en confronterend zijn. Op de een of andere manier zullen we die emotionele bifurcatie in onze houding ten opzichte van het dier in ons collectief bewustzijn een plek moeten geven. Ik ben benieuwd hoe een maatschappelijk aanvaardbare veehouderij in Nederland er vervolgens gaat uitzien.

Paul C. Struik
Paul C. Struik is hoogleraar Gewasfysiologie en leidt het Centrum voor Gewassysteemanalyse van Wageningen
Universiteit.

BESPROKEN BOEKEN:

OVER ZORGVULDIGE VEEHOUDERIJ. VELE INSTRUMENTEN, ÉÉN CONCERT. ESSAYBUNDEL 2010
door Herman Eijsackers & Martin Scholten (red.).
Wageningen UR. Wageningen 2011, 291 pag.

POULTRY SIGNALS: A PRACTICAL GUIDE FOR POULTRY-ORIENTED MANAGEMENT
door Monique W.P. Bestman, Marko Ruis, Jos Heijmans & Koos van Middelkoop.
Roodbont. Zutphen 2011. In verschillende talen verkrijgbaar,111 pag.

DE OOSTERVAARDERSPLASSEN. VOORBIJ DE HORIZON VAN HET VERTROUWDE
door Ruden Smit (fotografie) en Rinske Hillen, Jan Daan Hillen & Frans Vera (teksten),
Staatsbosbeheer. Driebergen 2010, 160 pag.
Dit artikel verscheen eerder in De Academische Boekengids 91