Open brief aan Peter Mertens, laat ons het socialisme opnieuw uitvinden

Open brief aan Peter Mertens, laat ons het socialisme opnieuw uitvinden

Beste Peter Mertens,

U hebt een moedig boek geschreven dat het verdient door vele mensen te worden gelezen. Wat Jan Blommaert over uw vorig boek Op mensenmaat schreef, geldt ook voor Hoe durven ze?: “eindelijk een robuust links parler vrai in dit land”.

U wilt de politieke discussie nieuw leven inblazen, want u vindt het ergerlijk dat de politici “vandaag blijven ploeteren in het alledaagse pragmatisme en zenuwachtig rond elke discussie over maatschappijvisie en toekomstbeeld heenfietsen” (p. 274). U wilt nadenken over de toekomst van Europa en van de economie, want u bent het eens met de vermaarde Argentijnse hoogleraar economie Atilio Boron, die stelt dat de economische crisis in Griekenland méér is dan een lokaal probleem, en in feite “het scherpste symptoom is van de algemene crisis van het kapitalisme” (p. 132). Wij nemen u op uw woord, en willen daarom met u van gedachten wisselen.

Vele punten die u ter sprake brengt, zijn bij het grote publiek niet voldoende bekend, terwijl ze het onthouden meer dan waard zijn. Wij halen er enkele aan. Ten eerste, sinds de invoering van de Maastrichtnorm is het met Europa de verkeerde kant opgegaan. De voorstanders van het Verdrag van Maastricht verwierpen de kritiek dat er niet genoeg evenwicht is tussen de economieën van de diverse Europese landen. Ze geloofden dat de
euro die ongelijkheden zou gladstrijken. Men had het over convergentie (p. 160). U laat integendeel zien dat de ongelijkheden exponentieel gegroeid zijn. De rijke exporterende landen van kern-Europa hebben geprofiteerd van de importerende landen in de periferie. Aan de Middellandse Zee werd de industrie weggeconcurreerd. In de plaats daarvan kwamen een opgeblazen immobiliënsector, een omvangrijke toeristische sector, en infrastructuur voor de import van goederen (p. 167). Om tegemoet te komen aan de convergentienormen zag een land als Griekenland zich genoodzaakt zijn schuld- en begrotingscijfers te vervalsen. U wijst er verontwaardigd op dat dit gebeurde met medeweten van de Europese ministers van financiën, onder wie Didier Reynders, alsook van twee Amerikaanse grootbanken JP Morgan en Goldman Sachs en dat de huidige voorzitter van de ECB, Mario Draghi, in die tijd vicevoorzitter was van Goldman Sachs International (p. 113). Hoe durven ze?

Ten tweede, voor de oplossing van de huidige economische en financiële crisis wordt door velen, onder wie Bart De Wever en de leden van het VOKA, alle heil verwacht van het Duitse model. Angela Merkel speelt trouwens een prominente rol in de verdediging van de Duitse aanpak als enig mogelijke remedie, evenals in de verdediging van de bestraffing van al wie deze remedie afwijst. Gesteund door o.m. Günter Wallraff, auteur
van Ganz unten (in het Nederlands vertaald als Ik, Ali), werpt u een ontluisterend licht op het zogenaamde Duitse succes, dat daardoor heel wat minder fraai oogt. U ontmaskert om te beginnen de rol die de Treuhand heeft gespeeld in de “begeleiding” van de DDR naar de vrijemarkteconomie en noemt dat optreden onverbloemd een strooptocht (p. 80). Vervolgens hebt u het over de draconische maatregelen, die goedgekeurd werden
door de roodgroene regering van Gerhard Schröder en publiekelijk verkocht als “geloofwaardig moderniseren”: “gemakkelijker ontslag, vermindering van de bijdragen voor de sociale zekerheid bij de lage lonen, de werkloosheidsuitkeringen in de tijd beperken, werklozen verplichten om het even welke job, om het even waar in Duitsland, te accepteren, de tijdelijke contracten stimuleren” (p. 83). Dankzij deze maatregelen
konden de Duitse bedrijven hun producten aan lage prijzen verkopen in het buitenland, en dus meer marktaandeel verwerven op hun concurrenten. Zo heeft Duitsland zich ontwikkeld tot een fenomenale exportmachine, maar heeft het tegelijk zijn Europese buren met een groeiende schuldenberg opgezadeld. Leve het Europa van de onversneden concurrentie, waarin beggar thy neighbour (breng je buurman tot de bedelstaf) tot hoogste principe wordt uitgeroepen (p. 94). Hoe durven ze?

Ten derde ontkracht u de mantra dat een combinatie van lagere lasten voor bedrijven en besparingen op de staatsuitgaven voor economische groei zorgt. In de praktijk komt deze mantra neer op het privatiseren van de winsten en het nationaliseren van de verliezen. We zien dan ook een uitgesproken groei van het aantal over-vermogenden, zowel in België als in Europa en op wereldvlak. De cijfers die u geeft, en die ook door
anders-globalisten (als Noreena Hertz, Naomi Klein en Arundhati Roy) geciteerd worden, zijn stuitend: 0,5 procent van de volwassen wereldbevolking bezit 38,5 procent van alle rijkdom op de planeet (p. 34). Bovendien wijst u erop dat deze over-vermogenden onwaarschijnlijk weinig belastingen betalen. Het gaat hier niet alleen om de miljardair Warren Buffett, van wie de hele wereld na de State of the Union van Barack Obama weet dat hij minder belasting betaalt dan zijn secretaresse, maar ook om de Griekse reders, die samen de grootste handelsvloot ter wereld in handen hebben (namelijk 16 procent van de wereldhandelsvloot) en, dichter bij huis, om Albert Frère, de familie Savereys e.a., maar ook om bedrijven als ArcelorMittal, Janssen Pharmaceutica, Exxon Mobil, Solvay enzovoort. In België zijn 88.000 gezinnen (d.i. 2 procent van de bevolking) euromiljonair. Duizend gezinnen in België zitten op een fortuinberg van meer dan 20 miljoen euro elk (p. 33). U vraagt zich terecht af wie hier in feite “gepamperd” wordt (p. 28). Daarom houdt u een pleidooi voor een bescheiden miljonairstaks. Een eenvoudige rekening leert dat als 88.000 keer één procent belasting geheven wordt op één miljoen, de staat 880 miljoen rijker is. België is op zoek naar ongeveer 12 miljard. Met een miljonairstaks die vertrekt van één procent belasting, kunnen miljarden geïnd worden. In uw berekening 8,7 miljard (p. 36). Hoe durven ze?

Ten vierde haalt u zwaar uit naar de grootbanken, die als de grote winnaars uit de bankencrisis gekomen zijn. U deelt de analyse van velen, namelijk dat de banken too big to fail zijn, d.w.z. dat de banken de garantie hebben dat ze altijd gered zullen worden (“want zonder ons ontploft het hele systeem”). Maar samen met Dirk Barrez van DeWereldMorgen concludeert u, o.i. geheel terecht, dat een sector die te groot is om failliet te gaan, per definitie onder publieke controle moet komen. Per definitie! Als de grootbanken een permanente publieke functie hebben, dan moeten overheden die uitoefenen en garanderen, net zoals fysieke veiligheid, faire rechtspraak, goede wegen of postbedeling (p. 74). Dan zal de overheid een scheiding tussen spaar- en investeringsbanken afdwingen, offshore financiële centra verbieden, evenals bepaalde speculatieve transacties (zoals hedgefondsen en shortshelling).

Nogmaals: wat u schrijft, zou iedereen moeten weten. Meer zelfs, het zou de inzet moeten zijn van een publieke discussie.

Het centrale punt voor ons lijkt te zijn dat onze wereld een elementaire waardering voor de publieke zaak ontbeert en dat die gevoeligheid voor de publieke zaak dus moet worden ontwikkeld. In feite stoten we hier op de oudste politieke vraag, die door de vrije mannen in het antieke Griekenland aan de orde werd gesteld: de vraag naar het samenleven (su-zên), naar de gemeenschap. De vraag die we hier aan u willen voorleggen, is of het communisme, dat “le commun” in zijn vaandel voert, dan wel het “socialisme 2.0”, dat het sociale beklemtoont, in staat is om de gehechtheid aan de gemeenschappelijke zaak nieuw leven in te blazen. Wij vrezen dat Marx te snel gedacht heeft dat een afbraak van het eigene, d.w.z. een afschaffing van de privé-eigendom van productiemiddelen automatisch zou uitmonden in iets gemeenschappelijks, terwijl wij van oordeel zijn dat het gemeenschappelijke niet de plaats van het eigene moet innemen maar bovenop het domein van het eigene moet worden gesticht. Wij zijn het met u eens dat de politiek zich niet langer mag laten gijzelen door de markten (p. 171). Maar dat zal alleen lukken als er
een andere markt ontstaat, een agora, waar geen handel gedreven wordt, maar waar mensen samenkomen om over de samenleving te discussiëren en zich daarbij niet uitsluitend door privébelangen laten leiden. Misschien zullen mensen dan het gevoel krijgen dat ze met hun belasting bijdragen tot iets, niet dat ze beroofd worden. We zouden hier het voorbeeld van Steve Jobs kunnen aanhalen. Die man werd bij leven en dood uitbundig geprezen voor zijn creativiteit en ondernemingszin. Dat hij, ondanks zijn onmetelijk fortuin, weinig of geen belastingen betaalde, sterkte vele mensen in hun overtuiging dat hij een geniale rebel was. Het heeft hen niet gestoord dat het nooit tot Steve Jobs is doorgedrongen dat hij veel verschuldigd is aan het land waarin hij woont, de V.S., en dat zijn succesverhaal, in weerwil van zijn veelgeprezen genialiteit, in vele andere landen, in Somalië bijv. om er maar één te noemen, totaal onmogelijk zou zijn geweest.

U gaat erg ver met uw kritiek op het kapitalisme. In uw visie ligt het aan de basis van haast alles wat aanstootgevend is in onze wereld: u noemt (zelfs) Abu Ghraib en Guantanamo Bay. U blijft opvallend stil over wat zogenaamde communistische regimes op hun kerfstok hebben. Daarover willen we het niet hebben, maar wel over het volgende: u gaat voorbij aan het (ook voor ons moeilijk verteerbare) feit dat het kapitalisme aan een van de meest primitieve verlangens van de mens appelleert, met name het verlangen naar rijkdom en bezit. “Word schandalig rijk” is niet toevallig een populaire slogan. Indien het waar is dat dit verlangen niet kan worden uitgeroeid, dan kan het enkel worden ingeperkt. Dat wil zeggen: we kunnen alleen inzetten op maatregelen die beletten dat dit verlangen de hele wereld domineert en inpalmt. Wat we in uw boek missen, is de gedachte dat vrijheid meer inhoudt dan een bevrijding van de dictatuur van de vrije markt. De bevrijde mens gaat zich niet vanzelf meer bezighouden met cultuur en de publieke zaak, zoals u lijkt te suggereren in het laatste hoofdstuk van uw boek.

Beste Peter Mertens, laat ons het socialisme opnieuw uitvinden, allereerst binnen de Europese context. Misschien zullen we dan eindelijk zonder schaamte kunnen zingen: “Alle Menschen werden Brüder”. En eraan toevoegen: “und Schwester”.

Dirk De Schutter
Remi Peeters
Dirk De Schutter studeerde literatuurwetenschappen en wijsbegeerte aan de Katholieke Universiteit Leuven en
aan de Georgetown University in Washington D.C. Hij promoveerde in 1986 tot doctor in de wijsbegeerte met
een proefschrift over Martin Heidegger. Hij is als hoogleraar verbonden aan de Hogeschool-Universiteit Brussel
en de Radboud Universiteit te Nijmegen. Hij vertaalde werk van Jacques Derrida en Hannah Arendt en
publiceert over 19de en 20ste eeuwse filosofie en literatuur. Tot zijn recente publicaties hoort het boek Sporen van
geloof.
Remi Peeters studeerde filosofie en promoveerde in 1995 aan de Katholieke Universiteit Leuven met een
proefschrift over Hannah Arendt. Hij was werkzaam als docent filosofie aan de Hogeschool-Universiteit Brussel
en als onderzoeker aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij publiceerde over en vertaalde werken van
Hannah Arendt, o.a. in samenwerking met Dirk De Schutter.