Dertig miniaturen van Ton Lemaire

Dertig miniaturen van Ton Lemaire

Walter Lotens

De Nederlandse ecofilosoof en antropoloog is een productief auteur. Mettertijd [1] is de zoveelste publicatie van de 73-jarige Ton Lemaire waarvan vooral De tederheid (1968), Filosofie van het landschap (1970), De indiaan in ons bewustzijn (1986), Twijfel aan Europa (1990) en Wandelenderwijs (1997) mij zijn bijgebleven. De val van Prometheus, over de keerzijde van de vooruitgang’ uit 2010 en Verre velden, essays en excursies (1995-2012) uit 2013 zijn bundelingen van beschouwende stukjes waarin de breed uitwaaierende kennis van Lemaire een onderkomen heeft gevonden.

Met het recente en in omvang meer bescheiden Mettertijd gaat hij verder met het schrijven van reflectieve korte teksten. Deze keer noemt hij het geen essays of excursies, maar miniaturen. Het gaat om ‘kleine’ beschrijvingen van schijnbaar alledaagse gebeurtenissen of situaties waarin de auteur manifest aanwezig is. De dertig miniaturen zijn geen abstracte beschouwingen, maar zijn doordesemd van autobiografische elementen die teruggaan tot in de vroege jeugd van de auteur. Het boek heet dan ook niet toevallig Mettertijd, het is een van die archaïserende woorden die Ton Lemaire vaak en graag gebruikt en dat staat voor: allengs, gaandeweg, in de loop van de tijd, later, langzamerhand, na verloop van zekere tijd, naderhand – of ook – op den duur.

Ruimte en tijd 

Ruimte en tijd – en de interactie daartussen – spelen in de meeste van de dertig miniaturen een belangrijke rol. Ook het woord ‘voorbij’ wordt vaak gebruikt omdat het zowel op de ruimte slaat als op de tijd. “Voorbijgaan’ betekent iets of iemand passeren – als ‘voorbijganger’ – maar ook: tot het verleden gaan behoren.” (p. 153) De miniaturen gaan over landschappen (De Peel, verlaten velden, eikenbos, de Ardennen), over reizen (Oaxaca, Machu Picchu, Amazonië, Weimar, Pont-Aven, Thüringen, Les Arques), wandelingen, maar ook over rommelmarkten, verlaten kastelen en het ouder worden dat het gevoel van het ‘vluchtig-in-de-wereld-staan’ nog versterkt: “Dit gevoel van het onophoudelijke voorbijgaan, dat ik altijd heb ervaren, is met het ouder worden nog toegenomen. Inderdaad verandert daarbij de tijdservaring zelf, niet alleen doordat de jaren steeds sneller lijken voorbij te gaan en ik een steeds langer tijdsverloop achter me weet te krijgen, maar vooral omdat het besef te leven in voorlopigheid en vluchtigheid mettertijd (!) steeds intenser wordt.”(p. 12)

In ‘Rommelmarkt’ beschrijft hij zijn wandeling op een vide grenier in een Frans dorpje. Wanneer hij van de markt op het kerkhof belandt, schrijft hij: “Het tafereel trof me als de bliksem: de stille doden op de begraafplaats, de dode dingen die overal waren uitgestald, de pratende, kijkende en kopende mensen, de zonnige middag. In een flits zag ik al die

mensen om me heen en ook mezelf zoals we zouden zijn over twintig, vijftig, honderd jaar, als voltooid verleden tijd, een toekomstig verleden, wanneer ook wij aan de aarde zouden zijn toevertrouwd en onze bezittingen te koop liggen op de rommelmarkten van de toekomst.” (p. 139)

De mens verdwijnt in het landschap én in de tijd. Dat suggereert volgens mij ook de cover van dit boek waarop een eeuwenoude en reusachtige boom – het is een schilderij van Jan Joseph van Goyen, een Nederlandse landschapschilder uit de Gouden Eeuw – het beeld beheerst en de kleine mens tot zijn werkelijke proportie in de natuur herleidt.

Ambivalentie

Er is in dit boek een melancholische ondertoon aanwezig zoals in de laatste zin van ‘Verlaten velden’ waarin Lemaire zijn gevoelens beschrijft tijdens de lange autoritten door het vlakke landschap van Noord-Frankrijk: “En gaandeweg liep mijn hart vol met de melancholie van het land en veranderde zelf in eenzaam veld in de grijze schemer van die avond, ergens langs de eindeloze wegen van Noord-Frankrijk.” (p 49)

Lemaire zou echter Lemaire niet zijn mocht hij ook niet de keerzijde van het verhaal belichten. Die ambivalentie is aanwezig in vrijwel alle teksten. Hij schrijft zelf: “Daardoor bewegen deze miniaturen zich tussen enthousiasme en bewondering voor de wereld en anderzijds een melancholie vanwege de vergankelijkheid van alles wat bestaat en gebeurt.” (p. 12)

Dat tegenstrijdig gevoel komt ook zeer goed tot uiting in zijn laatste miniatuur ‘In het voorbijgaan’ waarin hij enkele beschouwingen wijdt aan het fenomeen ‘toerisme’. ‘Ook ik ben af en toe toerist, zij het op wat ambivalente manier, met een slecht geweten: ik ben een toerist die er eigenlijk geen zou willen zijn. En een dergelijke verhouding heb ik wel tot meer componenten van de moderne wereld, ze hebben me gevormd en beïnvloed maar anderzijds ben ik er niet zo gelukkig mee en bekritiseer ze.’ (p. 156)

Autobiografisch

In deze bundel gaat Ton Lemaire autobiografisch heel ver en dat levert bij momenten zeer mooie en zeer herkenbare pagina’s op, vooral als hij erin slaagt om persoonlijke ervaringen als kapstok te gebruiken voor zijn breed uitwaaierende kennis. Bij een bezoek aan het Franse dorp Les Arques waar de Russische beeldhouwer Zadkine gewoond en gewerkt heeft, eindigt Lemaire met een beschouwing over het kosmopolitisme van de twintigste eeuw: “En dan realiseer ik me hoe merkwaardig het is dat zich juist hier een uit Wit-Rusland afkomstige jood heeft gevestigd, die lange tijd in Parijs woonde – en daar de Franse nationaliteit aannam – om in de beboste streek een dramatisch monument te ontwerpen van een door Nazi-Duitsland verwoeste stad in Nederland – toevallig de stad waar ik geboren ben. Het demonstreert treffend het kosmopolitisme van de twintigste eeuw, in al haar mobiliteit, onrust en tragiek.”(p. 98) In één zin waaieren de gedachten van de auteur uit van een Frans dorp en een Russische beeldhouwer naar Rotterdam en Nazi-Duitsland om te eindigen in een typering van de twintigste eeuw. Dat is Ton Lemaire op zijn best. Hij is een erudiete verbandenlegger en ‘uitweider’, iemand die zijn intellectuele voedsel ver buiten de weide zoekt en met verrassende resultaten terug thuis arriveert.

[1] Ton Lemaire, Mettertijd, dertig miniaturen, Amsterdam: Ambo/Anthos, 2014, 159 blz.

Walter Lotens

Walter Lotens is moraalfilosoof en voormalig leraar zedenleer. Na beëindiging van zijn leraarschap heeft hij zich hoofdzakelijk met maatschappelijke onderwerpen in Latijns-Amerika en de Caraïben bezig gehouden tijdens reizen en als auteur. Naast Latijns-Amerika en reflecties over reizen zijn vermenging van culturen, nieuwkomers en wijkontwikkeling thema’s die hem bezighouden, zowel in het Antwerpse Oud-Borgerhout waar hij een vaste stek heeft, als elders in de wereld. Walter Lotens zoekt zowel in het Noorden als in het Zuiden naar de polsslag

van anders gaan werken in tijden van neoliberalisme. Hij houdt lezingen en uiteenzettingen rond de thema’s die hij in zijn boeken aansnijdt en neemt deel aan panelgesprekken en discussieavonden. Tot zijn boekpublicaties horen o.a.: Abya-Yala, dagboek van een tegendraads reiziger (1993), De ziel reist te voet, excursies over duurzaamheid (2008), Pijnen van een Pachakuti, Bolivia onder Evo Morales (2012) en De nieuwe coöperatie, tussen realiteit en utopie (2013).