Naar een filosofie van vrijwillige eenvoud en versobering

Naar een filosofie van vrijwillige eenvoud en versobering

Dit artikel verscheen in de lentenieuwsbrief 2010

Naar een filosofie van vrijwillige eenvoud en versobering

Marius de Geus
Politieke Wetenschappen, Leiden

Inleiding

In wat volgt zal ik mij concentreren op de diepere theoretische oorzaken van het moderne consumentisme vanuit het gezichtspunt van de Politieke Filosofie. Immers wie pleit voor Versobering en Vereenvoudiging moet wel goed op de hoogte zijn van de historische achtergronden van onze moderne consumptiemaatschappij en de inmiddels diepgewortelde “consumeer-cultuur”.  Wat kunnen de filosofische denkbeelden van bijvoorbeeld Thomas Hobbes, John Locke, Alexis de Tocqueville, en Hannah Arendt bijdragen aan ons begrip van de huidige consumptiemaatschappij en de dominante cultuur van  over-consumptie?

De rode draad van mijn verhaal zal zijn dat de moderne, westerse mens geleidelijk “verleid” is geraakt door – en “verslaafd” is geraakt aan – luxe, genot, onmatigheid en vormen van overconsumptie. Daarbij zal mede aan de orde komen wat de consequenties zijn van onze ‘hedonistisch’ ingestelde consumptiesamenleving, en welke alternatieven er zijn volgens politieke theoretici als Aristoteles, Henry David Thoreau en de in 2002 overleden sociaal filosoof Ivan Illich: naar mijn idee zeer inspirerende denkers. Wat kunnen deze politieke denkers ons nu leren over de nadelen van het streven naar rijkdom, overvloed en weelde, en de voordelen van een leven van vrijwillige eenvoud, zelfbeperking en gematigde bezittingen?

En tenslotte, wat is de relatie tussen de consumptie van goederen en het menselijke geluk? Wat vertellen recente internationaal wetenschappelijke onderzoeken ons over dit onderwerp? Hebben sociale denkers als Aristoteles, Thoreau en Illich nu gelijk of niet, volgens nieuw empirisch onderzoek?

De consumentenmaatschappij

Hoe kunnen we een beter filosofisch begrip krijgen van de hedendaagse consumentensamenleving en de “consumeercultuur” in de westerse wereld?

Mijn stelling is dat we daarvoor terugmoeten naar de 16e en 17e eeuwse pre-kapitalistische marktsamenleving, zoals deze onder meer in Engeland tot ontwikkeling kwam. De uitgangspunten van deze op “bezitterig individualisme” (possessive individualism: de term is van C.B. Macpherson)) gebaseerde samenleving zijn prachtig verwoord door de Engelse filosofen Thomas Hobbes (1588-1679, auteur van o.m. het boek Leviathan) en ook John Locke (1632-1704, auteur van onder andere Two Treatises of Government). Uit hun liberale politieke theorieën blijkt dat in een kapitalistische marksamenleving mensen vooral worden gedreven door eigen belangen, de wens om steeds meer geld en bezittingen te accumuleren, en dat zij niet langer in staat zijn om hun behoeften en verlangens te beperken of te matigen.

In die periode – dat is de vroeg- 17e eeuw – beginnen het verzamelen van spullen, het streven naar materialisme en de wens naar steeds meer bezittingen geleidelijk de overhand te krijgen. Zelfs de groepen die in een eerdere periode nog “tevreden” waren met hun bestaan, worden door die vroeg-kapitalistische marktsamenleving aangestoken door het “virus” om méér eigendommen te willen bezitten, hetgeen een ideale voedingsbodem heeft gecreëerd voor een groei-economie en voor de latere vormen van massaconsumptie van luxueuze goederen.

Dit heeft in essentie te maken met de achterliggende visie op ‘menselijk geluk’ die men bijvoorbeeld bij een denker als Thomas Hobbes aantreft. In zijn boek Leviathan stelt hij: het geluk van de mens is geen statische toestand: de vervulling van de ene wens is enkel een stap naar het ontstaan van weer een nieuwe wens: onze horizon van geluk verschuift als het ware voortdurend… Hobbes toont aan dat het een fundamenteel probleem van de moderne mens is dat de bevrediging van de ene behoefte alleen maar leidt tot het ontstaan van weer ‘nieuwe’ begeerten bij de burger/ de consument. Door de kennelijk onverzadigbare behoeften (zoals tegenwoordig naar een blinkende snelle auto, een luxueuze Italiaanse droomkeuken…) kan in een kapitalistische “markt-samenleving” geen situatie van ‘voldoening of bevrediging’ meer worden bereikt…….

In een dergelijke marktsamenleving beconcurreren de mensen elkaar permanent om méér macht, geld en goederen te verkrijgen. De overgrote meerderheid (maar niet iedereen…) wordt a.h.w. in deze constante concurrentiestrijd getrokken, of men nu wil of niet. In een marktsamenleving worden mensen in veel gevallen gedreven/ gemotiveerd door het eigen belang en onbeperkte verlangens, en zijn velen niet langer in staat om de behoeften en wensen te “beperken”/ “matigen”.

Vanuit deze theoretische inzichten in de relaties tussen mensen in de vroeg 16e en 17e eeuw kan worden verklaard dat de moderne westerse liberale democratie – die in de praktijk is gebaseerd op dezelfde vooronderstellingen – fundamenteel bestaat uit van elkaar losstaande consumenten, van wie het verlangen naar bezittingen, geld én status niet eenvoudig kan worden bevredigd. De kapitalistische marktsamenleving met zijn “op bezit gerichte individualisme”, zijn “materialisme”, en de alom tegenwoordige wens om telkens een hoger inkomen te genieten, is op deze wijze in veel opzichten een ideale voedingsbodem geweest voor het ontstaan van de hedendaagse consumptiemaatschappij en -cultuur.

Een andere verklaring is aan te treffen bij de Franse denker en aristocraat Alexis de Tocqueville (1805-1859). Toen hij nog een jongeman was, verbleef hij ruim een jaar in de Verenigde Staten om een onderzoek te doen naar het Amerikaanse gevangeniswezen. Van zijn scherpe observaties heeft Tocqueville verslag gedaan in zijn meesterlijke boek De la Démocratie en Amérique. Hierin geeft hij een brede analyse van de economische, politieke en culturele ontwikkelingen op het nieuwe continent.

Hij richt zich in dit verband vooral op de gevolgen van het algemene proces van democratisering en individualisering in de Verenigde Staten. Men streefde daar naar gelijke kansen en mogelijkheden voor alle burgers. Er werd gestreefd naar ‘equal opportunities’ en het actief betrekken van de burgers bij het besturen van het land…. Let wel, zélf was Tocqueville afkomstig uit het aristocratische Frankrijk, waar in die tijd nog altijd grote verschillen bestonden in klassen en status, en waar men ver kon zoeken naar gelijke kansen en mogelijkheden.

Een van zijn centrale inzichten is dat in een maatschappij waar de Aristocratie overheersend is, het arme bevolkingsdeel over het algemeen zijn armoede accepteert, net zo goed als dat de rijke mensen hun welvaart voor volkomen vanzelfsprekend aannemen. Dit verandert echter wanneer de onderscheidingen in rang en stand beginnen weg te vallen, zoals in de Verenigde Staten. In die situatie gaan vooral de arme mensen zich opeens richten op geld, luxe en spullen en worden de rijke mensen bang om hun welvaart te verliezen.

Als we kijken naar de historie van de consumptiemaatschappij en de daarbij behorende cultuur, dan valt op dat vanaf het begin van de negentiende eeuw de burgers in toenemende mate hun status en identiteit zijn gaan ontlenen aan het consumeren van goederen en diensten. Tocqueville heeft in zijn boek een interessante verklaring voor dit verschijnsel bedacht. Volgens hem waren in vroegere tijden de verschillen tussen de rijke bezitters – de aristocratie – en de arme bevolking zo immens groot dat de grote groep arme mensen niet de hoop of illusie kon koesteren ooit zélf rijk te kunnen worden en veel te kunnen consumeren. Dit veranderde echter toen in bijvoorbeeld Amerika meer gelijke levensomstandigheden voor iedereen ontstonden door het al genoemde proces van democratisering.

In een situatie van toenemende sociale gelijkheid en maatschappelijke kansen, krijgen opeens ‘alle’ burgers de hoop om zich materieel te kunnen verbeteren. Zo ontwikkelt zich volgens Tocqueville ‘een algemene passie voor overvloed en materialisme’, en een eveneens ‘algemene gerichtheid op mooie, luxueuze en dure spullen’. Vanaf dat moment zoeken de meeste burgers status en identiteit door het verzamelen van eigendom en bezit. In vroegere tijden was een overvloedige levensstijl alleen voorbehouden aan de bezittende elite – de Aristocratie -, maar in de moderne tijd ontlenen steeds grotere groepen hun identiteit en zelfrespect aan materiële welvaart  en consumentisme.

De Duits-Amerikaanse filosofe Hannah Arendt (1906-1975) verklaart de opkomst van de consumentenmaatschappij vanuit de veranderde hiërarchie tussen de drie fundamentele manieren waarop de mens volgens haar actief is, te weten arbeid, werk en handelen (labor, work, action.) Tussen deze drie activiteiten bestond traditioneel een bepaalde hiërarchie en zij behoorden thuis in bepaalde sferen of domeinen. Zij legt dit uit in haar beroemde boek “The Human Condition: a study of the central dilemmas facing modern man” uit 1958:

De eerste vorm, Arbeid (labor) behoorde van oudsher in de privé-sfeer thuis en betreft de activiteiten die noodzakelijk zijn om het leven in stand te houden, zoals het zorgen voor voedsel en drinken. Arbeiden is het eindeloos ploeteren voor het bestaan en levert geen duurzame/ bestendige producten op.

De tweede vorm, Werk (work) daarentegen heeft juist betrekking op het “maken” van duurzame zaken, zoals gebruiksvoorwerpen, een huis, of een kunstwerk. De werkende mens produceert dingen overeenkomstig een door hem zelf  ontworpen model of plan. De uitkomst van zijn activiteiten is een wereld van nuttige en duurzame producten en/ of werktuigen.

De derde vorm, Handelen (action) hoort thuis bij de publieke sfeer, ofwel het politieke domein. Handelen is actief zijn, door Spreken en Doen, in verhouding tot andere mensen, mensen die op zich gelijkwaardig zijn, maar ook verschillend qua aard en persoonlijkheid. Door te handelen in de politiek, iets nieuws te beginnen, zijn de burgers “vrij” en kunnen zij zin geven aan hun bestaan door te laten zien wie zij zijn, wat hun meningen zijn, waar ze als persoon in de sfeer van de politiek voor staan. Denk aan de Griekse polis (de kleine Stadsstaat, 4e eeuw voor Christus) waar de bezittende burgers mochten spreken en stemmen over alle belangrijke aangelegenheden, en waar sprake was van directe zeggenschap en democratie.

Volgens Arendt stond in de klassieke, Griekse tijd het handelen het hoogst in aanzien, gevolgd door werk en als laatste arbeid. In de moderne tijd is deze hiërarchie echter volledig omgedraaid. Door verschillende ontwikkelingen in maatschappij, wetenschap en techniek en de opkomst van de massasamenleving wordt tegenwoordig Arbeid als de allerhoogste activiteit gezien, gevolgd door Werk en pas als laatste Handelen. We leven tegenwoordig volgens haar in een maatschappij van “Arbeiders”: de waarde van het produceren en consumeren van goederen wordt zwaar overschat, terwijl de waarde van het handelen in de publieke sfeer en het gezamenlijk vormgeven aan het bestaan door actief te participeren in de politiek systematisch worden onderschat. Door deze overwinning van Arbeid op respectievelijk Werk en Handelen zijn de burgers louter nog geïnteresseerd in materiële welvaart en het verzamelen van rijkdom. In haar woorden leven we vandaag in een maatschappij waarin welvaart alleen nog maar wordt afgemeten in termen van wat we verdienen en uitgeven…..Ik citeer: “Het hoogste doel van het bestaan is niet langer om een gezamenlijke publieke sfeer van handelen in stand te houden of creatief werk te verrichten, maar in routinearbeid, groeiende economische welvaart en vooral ook massaconsumptie”. Economische groei en het grootste consumentengeluk van de grootste groep (Jeremy Bentham’s ‘the greatest happiness for the greatest number’), zijn voortaan de doeleinden van het sociale en politieke leven. De overheid is een economisch “Bedrijf” geworden, burgers werden consumenten, consumenten werden zelfvoldane, weinig kritische genotzoekers.

Arendt stelt dat als gevolg van deze ontwikkelingen onze economie is veranderd in één grote verspillingseconomie. Om winst te behalen moeten alle nieuwe goederen zo snel mogelijk weer worden vervangen en weggegooid. Er worden expres spullen ontworpen die niet lang meegaan, die een ingebouwde slijtage bezitten, want dat is in het belang van de verkopers van goederen. De burgers van de staat die vroeger volop belangstelling toonden voor de politiek en zaken van algemeen belang, zijn nu veranderd in egoïstische consumenten, die alleen nog maar interesse hebben voor hun privé-levens en voor “instant satisfaction” van hun behoeften. Die behoeften nemen volgens haar alleen maar verder toe en breiden zich uit tot allerlei overbodigheden. Het grote gevaar is “dat geen enkel deel van de wereld meer veilig is voor deze alom aanwezige consumptiedrift en dat de aarde dreigt te bezwijken onder al het driftige geconsumeer.” (en dat schrijft zij dus al in 1958……) Het resultaat van deze ongelimiteerde accumulatie van welvaart en de onbeperkte neiging om te consumeren is volgens haar de opkomst van een massa- consumptiemaatschappij. In een dergelijke samenleving worden zo ongeveer alle natuurlijke objecten omgezet in consumptiegoederen. De mensen hebben geen respect meer voor de natuurlijke leefomgeving en voelen de behoefte om systematisch hulpbronnen uit die natuur weg te nemen en deze in een nooit eindigend proces te gebruiken, te consumeren, op te maken…

Hedonisme

Dit brengt mij bij de volgende vraag: wat zijn de algemene achtergronden van het hedonisme –  de leer dat “genot” het hoogste goed is – en hoe heeft dit idee zich in de moderne consumptiemaatschappij ontwikkeld?

Het hedonisme kent al een lange geschiedenis en dateert uit de Griekse tijd van rond 3 eeuwen voor Christus. De bekendste vertegenwoordiger is wel Epicurus (342-271 VC.) Deze filosoof stelde dat het hebben van plezier en het ervaren van genot het hoogste doel van het leven vormt. In een beroemde brief geeft Epicurus een goed idee van zijn algemene benadering van geluk. Volgens hem zijn geestelijke rust en persoonlijk geluk het hoogste doel in het leven. Geluk is zijns inziens gebaseerd op lustgevoel.  [Overigens…, hoewel de lustgevoelens van het lichaam de sterkste zijn, zijn volgens hem die van de geest waardevoller. Bij lustgevoel van het lichaam gaat het tenslotte vaak om een kortstondig genot met mogelijk soms kwade gevolgen (denk aan buikpijn na te veel eten, of  een flinke kater na te veel drinken). Bij genotgevoel van de geest gaat het daarentegen meestal om een meer blijvend gevoel van welbehagen en bevrediging.]

Een van de centrale concepten van het Epicurisme is het idee van “apraxia” – d.w.z niet-handelen. Het leiden van een rustig, overzichtelijk en van de anderen “afgeschermd” leven, zonder veel handelen en actie is naar zijn opvatting het meest verstandig. Het ging Epicurus vooral om het bereiken van een toestand van ‘innerlijke rust, evenwicht en een soort harmonieuze sereniteit’ (ongestoord, kalm zijn). Daar blijkt al duidelijk uit dat Epicurus zélf niet een voorstander was van een uiterst luxueus en losbandig leven, maar dat hij genot vooral interpreteerde als ‘het ontbreken van pijn en zorgen’.

Anders dan vaak wordt gesuggereerd, hield Epicurus geen pleidooi voor uitbundige drankgelagen, sexfeesten , vreetfestijnen of wat dies meer zij. Hij was zeker een voorstander van lichamelijke en geestelijke vormen van genot, maar leefde zélf relatief eenvoudig en zag persoonlijk af van luxueuze goederen, uitbundige feesten of andere geneugten. Zelf gaf hij de voorkeur gaf aan vrijwillige eenvoud en het leiden van een sober leven, aan rust en beschouwelijkheid, net als veel Stoïcijnse filosofen, denk ook aan Zeno en de latere Romeinse denker Seneca.

Die voorkeur voor vereenvoudiging en versobering is echter door een groot deel van zijn navolgers duidelijk in de wind geslagen. Zij hebben Epicurus’ ideeën juist nadrukkelijk wél geïnterpreteerd als een constant op zoek gaan naar de bevrediging van lichamelijke genotgevoelens: zij kozen wél voor een oppervlakkige, op louter lustbeleving gerichte levensfilosofie, en zij stelden de bevrediging van lichamelijke verlangens juist wél centraal.

In de loop van de geschiedenis heeft het hedonisme enkele ingrijpende veranderingen ondergaan. De Engelse socioloog Colin Campbell heeft over dit onderwerp een prachtig boek geschreven: The Romantic Ethic and the Spirit of Modern Consumerism. Hij laat daarin zien dat het hedonisme van Epicurus zich steeds meer heeft ontwikkeld tot een principe van “maximalisatie” van genot en plezier. Vanaf de vroege Middeleeuwen heeft het hedonisme steeds meer de betekenis gekregen van “zoveel mogelijk” plezierige lichamelijke sensaties ervaren: dus veel eten, drinken, sexuele gemeenschap hebben, zingen, spelen (zoals kaartspelletjes, gokken …), dansen…  Campbell wijst er ook op dat het moderne, westerse hedonisme niet alleen draait om de bevrediging van lichamelijke behoeften, zoals eten, drinken en seks, maar steeds meer ook een “emotionele” dimensie heeft gekregen. Veel moderne consumenten – waar dan ook ter wereld – ontlenen volgens hem vooral genot aan het zogenaamde “dagdromen”, of fantaseren over het geluk dat zij associëren met het kopen van nieuwe consumptie-artikelen. Het dagdromen over, het fantaseren over de opwinding die hoort bij het aanschaffen van nieuwe spullen, werkt volgens hem buitengewoon verslavend. Mensen denken dat na het aanschaffen van een immense Plasma of LCD Televisie, een glimmende auto, een zachtglanzende Apple Macbook Pro, of wat dan ook, hun geluk compleet zal zijn. En zij hebben de neiging daar heel langdurig over te dagdromen. Zo blijkt uit onderzoek dat wanneer mensen dagdromen over de aankoop van een mooie auto of droomkeuken, zij vaak fantaseren hoe het is om die auto of keuken aan “anderen” te laten zien en door die anderen “bewonderd” te worden: dit geeft kennelijk een sterk geluksgevoel.

Een van de belangrijke conclusies van Campbell is dat mensen niet alleen verslaafd raken aan de luxegoederen zélf die ze kopen, maar vooral aan de opwinding, de “adrenalinekick” die hoort bij het fantaseren over het geluk dat zij “verwachten te ervaren” als zij de begeerde spullen hebben gekocht. Dit leidt ertoe dat velen overgaan tot het aanschaffen van aantrekkelijke, luxueuze en dure goederen, om zichzelf daarmee te verwennen en zo genot en plezier te ervaren. Een groot deel van dat plezier ervaren is het gevolg van de “kick” van het dagdromen over het bezit van bepaalde luxueuze spullen: de voorpret, de opwinding die plaatsvindt voor en tijdens de eigenlijke koopdaad.………

Consequenties van modern hedonisme

Wat zijn de belangrijkste gevolgen van het moderne hedonisme voor individuele burgers en de maatschappij als geheel?

Het moderne hedonisme van de consumptiemaatschappij heeft mensen op de eerste plaats veel gevoeliger gemaakt voor de verleidingen van de vaak agressieve marketing- en reclamewereld. De advertentie-industrie probeert stelselmatig om hedonistische houdingen bij de burgers te stimuleren. Of beter gezegd: men probeert zo veel mogelijk ‘genotervaringen’ – horend bij de aankoop van een bepaald product – in het vooruitzicht te stellen en te stimuleren. In feite zijn bedrijven er systematisch op gefocussed om “burgers” te veranderen in “consumenten”…….. Slimme en sluwe marketing-methoden worden ingezet om de genoemde vormen van hedonistisch dagdromen te bevorderen en de mensen uit te nodigen om vooral maar toe te geven aan de wens om te “genieten”. Zie de reclames op de Belgische en Nederlandse TV.

Op de tweede plaats is het hedonisme van de westerse maatschappij  meer en meer veranderd van een algemeen “geloof” in genot als het hoogste doel in een soort collectief “recht” om onbeperkt materiële bezittingen na te streven. Mensen hebben het idee dat ze het volle recht hebben om hun onmiddellijke behoeften en verlangens te bevredigen door luxe goederen te kopen, zoals immense Plasma Televisies en Jacuzzi’s, (van die warme bubbelbaden) die echt veel energie “vreten”. Sterker nog, consumeren is niet alleen een recht, maar zelfs een maatschappelijke plicht geworden. Denk aan de woorden van voormalig president Bush, na de onverhoedse aanval van 9/11 op de Twin Towers. Hij zei toen letterlijk voor de camera: “het is de plicht van de Amerikanen om veel te consumeren teneinde de economie gaande te houden en de welvaart te vergroten”………

Het hedonisme van de moderne consumptiemaatschappij heeft ook de aandacht verschoven van de bevrediging van bepaalde Basisbehoeften, naar het verlangen naar luxe goederen, en luxe vormen van amusement. Men wil de nieuwste electronische gadgets, zoals van die verleidelijke mobiele telefoons met ingebouwde videocamera, kleurenscherm en een MP3-speler, of de snelste Apple computers,  enzovoort. Daarnaast verlangen burgers ernaar om “vermaakt” te worden door de filmindustrie, door multi-functionele ‘ontspanningscentra’, en recreatieparken die zorgen voor plezier en vermaak .Veel burgers zijn verder op zoek naar opwindende ervaringen zoals bungee jumpen, parachute springen, diepzeeduiken, bergbeklimmen. Velen zijn er aan gewend geraakt continu “opwinding” te ervaren en afleiding te zoeken.

Het moderne hedonisme heeft bovendien de algemene ethische uitgangspunten geleidelijk doen veranderen. In de periode na de Tweede Wereldoorlog is de levenshouding van grote groepen van betrekkelijk “eenvoudig en sober” verschoven naar “materialistisch en onbevredigbaar”. Geluk en het goede leven worden tegenwoordig primair begrepen in termen van materiële behoeftebevrediging. Geluk lijkt sterk af te hangen van het bestaan van een zo hoog mogelijk niveau van consumptie. Het beeld van het goede leven wordt steeds meer “versmald” tot materiële vooruitgang en verruiming van consumptiemogelijkheden. En ook: vrijheid wordt in de moderne maatschappij vaak vernauwd, gereduceerd tot “kiezen”, dat wil zeggen tot het kunnen kiezen van wat men wil consumeren…………

Het hedonisme van de moderne consumptiemaatschappij heeft eveneens het traditionele onderscheid vervaagd tussen menselijke “behoeften” (needs) aan de ene kant, en menselijke “verlangens” (wants) aan de andere kant: tussen wat men écht nodig heeft om te overleven en wat men “begeert”. De algemene trend is dat de “luxe” goederen van gisteren bijna onmerkbaar veranderen in de “noodzakelijke” spullen van vandaag: yesterday’s luxuries turn into today’s necessities… Consumptiegoederen die tot voor kort alleen bereikbaar waren voor een kleine elite, zijn nu opeens “onmisbaar”, onontbeerlijk geworden voor de grote groep. Een jaarlijkse vliegreis naar het zonnige Spanje, Portugal of Italië is door de prijsvechters als Ryan Air en Easy Jet bereikbaar geworden voor velen, ook voor mijn studenten… Vervolgens denkt de consument echter dat hij of zij zonder die vliegreizen niet meer “gelukkig” kan leven. Dat is natuurlijk maar helemaal de vraag…..

Tenslotte, en misschien wel het belangrijkste dilemma van het hedendaagse hedonisme is dat de kloof die bestaat tussen het verlangen naar consumptiegoederen en het verkrijgen van bevrediging door de spullen, niet langer lijkt overbrugd te kunnen worden. De moderne consument lijkt gevangen te zitten in de oneindige cyclus of tredmolen van Verlangen, Dagdromen, Aanschaffen, Gebruiken, Teleurgesteld raken, Een nieuw verlangen ontwikkelen, enzovoort.  Zoals reeds vermeld bij Thomas Hobbes is het verlangen naar méér (geld, aanzien, status, spullen) van de mens constant in beweging: de vervulling van de ene wens is enkel en alleen de stap naar het ontstaan van weer een nieuwe wens…

Men kan zich echter afvragen of het geluk van de mens werkelijk wordt gediend door al die consumptieve bestedingen en het bezitten van grote hoeveelheden luxegoederen. Maakt de nadruk op het streven naar luxe en genot westerlingen daadwerkelijk gelukkiger? En wat zijn de gevolgen voor de verdeling van natuurlijke hulpbronnen op deze aarde?

Een drietal politiek filosofen over versobering en geluk

Wat kunnen vooraanstaande politieke theoretici als Aristoteles, Henry David Thoreau en Ivan Illich ons leren over de nadelen van het streven naar rijkdom en weelde, en de voordelen van een leven van eenvoud en gematigd bezit? Ik beweeg me even heel vlot door de Geschiedenis van de Politieke Filosofie en “hop” lichtvoetig van Aristoteles, naar Thoreau en vervolgens naar Illich.

De Griekse filosoof Aristoteles (384-322 v Chr.) is in dit verband een buitengewoon inspirerend denker die leerzame inzichten voor voren brengt in onder andere zijn werk Ethica. In de Ethica werkt Aristoteles een intrigerende theorie uit over rechtvaardigheid, matigheid en bescheidenheid. Volgens Aristoteles is “voortreffelijkheid” van de mens een karakterhouding die ons in staat stelt om telkens het “juiste” midden te vinden.  Naar zijn idee is voortreffelijkheid van karakter een “midden” tussen twee extreme eigenschappen, waarvan de ene uit een teveel en de andere uit een tekort bestaat. Zo ligt dapperheid ergens in het midden tussen lafheid aan de ene kant en overmoed aan de andere kant. De deugd vrijgevigheid ligt ergens in het midden tussen gierigheid enerzijds en verkwisting anderzijds. Op dezelfde manier ligt de deugd matigheid in het midden tussen complete soberheid en zelfonthouding aan de ene kant en overdreven overvloed, overdaad aan de andere kant. Een volmaakt gelukkig mens is volgens hem zelfstandig en niet afhankelijk van de waardering van anderen, noch van wisselingen van het lot. Een gelukkig mens is overtuigd van zijn of haar eigen waarde en heeft in beginsel “genoeg aan zichzelf”. Het gaat om iemand die ‘zichzelf bezit’ en geen speelbal is van de omgeving. Het betreft een persoon die niet meer begeert dan nodig is om zijn geluk veilig te stellen.

In deze Aristoteleaanse visie zijn overvloed, luxe en een materialistische levensstijl geen noodzakelijke voorwaarden voor het goede leven. Integendeel, zij verhinderen volgens hem in veel gevallen juist het menselijk geluk. Gematigde bezittingen en genietingen zijn in deze opvatting voldoende om autonoom te kunnen leven en een leven van voorspoed te kunnen leiden. Overmatige armoede moet worden vermeden, omdat dit kan leiden tot ernstige zorgen over geldgebrek en een financieel onzekere toekomst. Evengoed is echter overdreven rijkdom onwenselijk, omdat deze vaak zal leiden tot luiheid, spilziekte, en decadent gedrag. Volgens Aristoteles was de centrale taak van de Griekse polis om de burgerdeugden van gematigdheid en zelfbeperking te bevorderen en om bestendige “gebruiken en gewoonten” aan de burgers bij te brengen door de kunst van opvoeding en wetgeving.

Iets om over na te denken.  Zouden wij willen dat de overheid de consumptievrijheid van de burger gaat beperken vanwege de dreigende klimaatverandering en uitputting van hulpbronnen? Tot hoever mag dat gaan? Willen wij binnenkort vliegreizen gaan verbieden, of anders heel erg duur maken om mensen te ontmoedigen? Wensen wij een verbod op Hummers en SUV’s ? Dit is exact het type vragen waarmee wij als burgers én ook onze volksvertegenwoordigers, onze politici in de komende jaren te maken zullen gaan krijgen.

De Amerikaanse dichter-filosoof Henry David Thoreau (1817-1862) is vooral bekend geworden door zijn boek Walden, or a Life in the Woods. In dit bijzondere werk doet hij verslag van de grootste proefneming in zijn leven. Van juli 1845 tot september 1847 verbleef hij alleen in de bossen, in een door hem zelf gebouwde boshut aan de oever van Walden, een klein meer in de omgeving van zijn geboorteplaats Concord, gelegen in Massachusets. In dit boek geeft hij een messcherpe kritiek op de luxueuze leefstijl van de hogere klassen en schetst hij een alternatieve levensstijl die uitgaat van het principe van ‘vereenvoudiging’.

Thoreau stelt dat de meeste mensen niet zelfstandig en kritisch nadenken over het eigenlijke doel in hun leven en welke middelen noodzakelijk zijn om dit doel te realiseren. Tot de noodzakelijk levensbehoeften van de mens behoren naar zijn mening voedsel, onderdak, kleding en brandstof voor verwarming. Daarnaast heeft de mens niet veel meer nodig dan een mes, een schop, een lamp, enig schrijfgerei en enkele boeken. De meeste burgers streven echter volkomen gedachteloos naar meer voedsel, grote en schitterende huizen, kostbare kleding, enzovoort. Hierdoor worden zij een slavendrijver van zichzelf.

Thoreau zelf kiest voor ‘a life of simplicity, independence and trust’, een leven van eenvoud, onafhankelijkheid en vertrouwen. De meeste luxegoederen kunnen volgens hem uitstekend gemist worden en vormen een belemmering voor de verheffing van de mensheid: Ik citeer: “De meeste luxe en veel zogenaamd comfort in het leven is niet alleen overbodig, maar vormt zelfs ronduit een obstakel voor de verheffing van de mensheid”. Echt “ wijze” mensen, zoals de Chinese, Hindoeïstische, Persische en Griekse filosofen, hebben altijd al gekozen voor een leven van eenvoud en vrijheid: zij waren niet geïnteresseerd in rijkdom, luxe, geld, roem of andere uiterlijkheden…

Thoreau was er trots op dat hij een onafhankelijk leven leidde, zonder zich eenzaam of arm te voelen. De vrije natuur verschafte hem veel afleiding en inspiratie. Hij was geen slaaf van zijn werk, noch van maatschappelijke conventies of van de Staat. Thoreau mocht dan bijna geen aardse goederen bezitten, hij voelde zich wel degelijk heel “rijk en gelukkig”, door de lange wandelingen die hij in de vrije natuur maakte en de zonnige uren en zomerse dagen die hij geheel naar eigen inzicht kon besteden.

Vervolgens komen we bij Ivan Illich en zijn “versobering” in de vorm van onthouding van overdaad en het streven naar een fundamentele vereenvoudiging van het leven.  Met name in zijn boek ‘Naar een Nieuwe Levensstijl’ richt Illich zich op de verschillende (economische, maatschappelijke en psychologische) mechanismen die leiden tot een ongecontroleerde productie en consumptie, die het leven op aarde bedreigen. Illich beschouwt het huidige industriële systeem als fundamenteel onstabiel. Heel kort gezegd: hoe grootschaliger en efficiënter de industriële maatschappij zich ontwikkelt en de expansie van de ‘werktuigen’ (de produktiemachines, de auto’s, de vliegtuigen, etcetera.) in de moderne wereld plaatsvindt, hoe meer het milieu-evenwicht van de aarde wordt verstoord.

Dat roept direct de vraag op hoe Illich zich in de toekomst een milieuvriendelijke maatschappij voorstelt, een samenleving met een maximum aan vrijheid, leefbaarheid en menselijk geluk. Zijn werk biedt verschillende aanknopingspunten om deze vraag te kunnen beantwoorden: 1) hij wil afscheid nemen van de huidige expansiewaanzin, 2) hij wil werktuigen en werktuigsystemen bedenken die het levensevenwicht optimaliseren en de menselijke vrijheid maximaliseren, 3) hij wil een einde maken aan de veel te hoge vervoerssnelheden, 4) hij wil dat er grenzen worden gesteld aan het tempo van gedwongen verandering en vernieuwing van goederen, 5) hij wil de economische monopolies (machtsbundeling) opheffen, en ruimte creëren voor individuele autonomie, 6) hij wil dat de beslissingsmacht over de politiek en de economie wordt teruggebracht naar de gewone mensen, 7) hij wil een einde maken aan de moderne consumptieverslaving en pleit consequent voor een soberder maatschappij, en tenslotte 8),  hij wil een openbaar wetenschappelijk onderzoek naar het herstel van de veelzijdige evenwichten tussen mens en milieu, mens en techniek, c.q.  bevolkingsgroei en draagkracht van de aarde.Als een constante lijn loopt door het werk van Illich de aandacht voor wat hij de ‘groeigekte’ of ‘expansiewaanzin’ van de westerse wereld noemt. Hij argumenteert als een van de eerste denkers uit de jaren zeventig voor grenzen aan de economische groei en een beperking van de toenemende consumptie. Naar zijn overtuiging moet met behulp van een democratisch proces worden besloten “welk levenspeil voldoende is voor een duurzaam en menswaardig bestaan”. Zijn ideaal is een maatschappij die uit eigen vrije wil de economische groei aan banden legt en op die wijze het verstoorde evenwicht tussen de mens en de biosfeer weet te herstellen. Hij verwijst in dit verband naar het belang van een ‘stationaire toestand in de productie van goederen.’ In de lijn van kritische tijdgenoten als Herman Daley, Lester Brown en Dennis Meadows pleit Illich dan ook voor een zogenaamde ’steady-state economy’: een economie die in evenwicht verkeert en niet nodeloos doorgroeit.

In een nieuwe ‘conviviale maatschappij’ zijn volgens Illich de werktuigen aangepast aan de menselijke maat, en maken de machines de mensen niet langer tot slaaf. In de huidige samenleving overheersen kapitaalintensieve, complexe, centraal beheerste technieken die een ver doorgevoerde arbeidsdeling met zich meebrengen. Dit soort werktuigen zijn in ecologisch opzicht vaak desastreus. Illich prefereert milieuvriendelijke, conviviale werktuigen, die mensen de vrijheid geven “om dingen te maken waarmee ze kunnen leven, om er volgens hun eigen smaak vorm aan te kunnen geven en om er in de zorg voor en om anderen gebruik van te maken.”  Het gaat hier om relatief goedkope, eenvoudige, decentraal beheerste technieken, die een geringe arbeidsdeling mogelijk maken, een eenvoudige opleiding vereisen en die de betrokkenen niet afhankelijk maken van zogenaamde ‘deskundigen’. Deze verandering naar conviviale werktuigen veronderstelt volgens hem de overgang naar een socialistisch maatschappijmodel waarin de kapitalistische instituties radicaal zijn veranderd en waarbinnen ‘socialistische rechtvaardigheid’ voorop staat.

Een ander onderdeel van zijn ecologische en conviviale samenleving is het verminderen van de snelheid en haast. Tegenover het doorgeslagen en energieverslindende verkeer per auto, stelt hij de rust en milieuvriendelijkheid van de gang per voet of per fiets: hét conviviale werktuig bij uitstek. Fietsen zijn efficiënt, goedkoop, gebruiken weinig ruimte, en maken het mogelijk om van deur rot deur te gaan zonder te hoeven lopen.  Net als bijvoorbeeld de Russische anarchist Peter Kropotkin en de Engelse kunstenaar en maatschappijcriticus William Morris, valt Ivan Illich het overdreven snelle samenlevingsritme aan, dat ervoor zorgt dat veel mensen permanent gespannen zijn en zich moeten forceren om het levenstempo bij te kunnen houden. Wat de kwaliteit van leven in hoge mate bepaalt, is naar zijn mening de mogelijkheid tot rust te komen, zich te ontspannen en zich te wijden aan zelfontplooiing en gemeenschapsleven.

Ook is Illich van mening dat er duidelijke grenzen gesteld moeten worden aan de vaart van gedwongen verandering en vernieuwing van goederen. De kapitalistische producenten hebben er belang bij dat industriële producten snel verouderen en goederen uit de tijd raken, zodat ze telkens weer door nieuwe worden vervangen. Deze praktijken zorgen voor een groei van de economie, maar tevens voor een grote verspilling van grondstoffen en energie. Vandaar dat hij stelt dat een ecologisch verantwoorde samenleving vereist dat er grenzen aan het tempo van gedwongen verandering worden gesteld: ”Dit betekent dat producten langer moeten meekunnen, geschikt moeten zijn om gerepareerd of hersteld te worden, en veel minder gevoelig dienen te worden voor modes of trends”. In feite houdt Illich hier een pleidooi voor duurzame consumptieartikelen die veel langer meegaan en die een veel kleiner beslag leggen op de hulpbronnen van de aarde.

Bovendien wordt door Illich beklemtoond dat in een ecologische maatschappij gewone mensen weer volop inspraak moeten krijgen in de politieke en economische sfeer. Juist het huidige gebrek aan politieke en economische zeggenschap ligt aan de basis van de moderne instituties en grote multi-nationale bedrijven die ‘verbruiksgoederen’ proberen op te dringen aan consumenten. Het voorkomen van dit soort ongezonde machtsconcentraties wordt door Illich als een voorname eis beschouwd voor de bevrijding uit de spiraal van voortdurende economische groei.

Eveneens benadrukt Illich dat om een milieuverantwoorde samenleving te kunnen realiseren een eind gemaakt moet worden aan de moderne vormen van overconsumptie. Hij heeft een scherp oog voor het feit “dat er in de consumentenmaatschappij onvermijdelijk twee soorten slaven optreden: de gevangenen van de verslaving en de gevangenen van de afgunst.” Een toenemend aantal mensen is gewend geraakt aan een hoger individueel consumptiepeil en wil hier bij voorkeur geen afstand van doen, vooral omdat men denkt dat meer consumptie leidt tot meer geluk. Dit is volgens Illich echter een onhoudbare redenering. Een nieuwe, soberder levensstijl is volgens hem een noodzakelijke voorwaarde voor een gelukkiger samenleving met een optimum aan menselijk welzijn. De aan consumptie verslaafde burger moet als het ware geleerd worden om ‘af te kicken’ en binnen bepaalde grenzen te leven. Ik citeer kort: ‘Zij moeten leren zich van een onbeperkt nageslacht en van een onbeperkte consumptie en gebruik te onthouden.’ Alleen op deze manier kunnen mensen op de lange termijn hopen op een vergroting van de leefbaarheid van het milieu en een toename van menselijk geluk.

Consumptie en geluk: moderne empirische inzichten

Dan kom ik bij de laatste vraag: wat is de relatie tussen consumptie van goederen en het menselijk geluk? Wij weten nu wat enkele bekende filosofen over dit onderwerp te zeggen hebben, maar wat vertellen recente internationale wetenschappelijke onderzoeken ons over dit onderwerp? Hebben de genoemde politieke filosofen nu gelijk of niet, volgens recente empirische onderzoeken?

Mijn Australische collega Clive Hamilton heeft in zijn boek met de titel Growth Fetish een groot aantal van die moderne onderzoeken geanalyseerd en komt tot de volgende conclusies:

-Boven een bepaald minimumniveau van inkomen waaraan moet zijn voldaan (dat ligt ongeveer rond de 10.000 dollar) zijn mensen in rijke landen niet gelukkiger dan mensen in armere landen

-Voor alle landen geldt dat rijke mensen die meer consumeren over het algemeen niet gelukkiger zijn dan mensen met een gemiddeld inkomen die gematigd consumeren. Wel is het zo dat extreem arme mensen over het algemeen minder hoog scoren op een welzijnsschaal.

-Vanaf een bepaald minimumniveau dat hoog genoeg is om te voorzien in de fundamentele basisbehoeften (voedsel, huisvesting, verwarming, gezondheidszorg) leidt een groei in inkomen niet tot meer geluk. De reden is dat wie zijn inkomen ziet stijgen, zich veelal onmiddellijk gaat vergelijken met mensen die meer verdienen.

Maar wat leidt dan volgens psychologisch onderzoek wél tot een gelukkig leven? Om te beginnen wordt genoemd het gevoel je eigen leven in de hand te hebben, zelf je keuzes te kunnen maken en daarvoor op te komen. Een ander kenmerk is het genieten van een relatief evenwichtige gezondheid en het bezitten van een meer opgewekt karakter: in het algemeen optimistisch in het leven staan. Vervolgens wordt genoemd het genieten van een goede verhouding met de groep om je heen: vrienden, familie, je partner. Ook van belang is het gevoel een betekenisvol/ zinvol leven te leiden, een doel in je leven te hebben (dat kan van alles zijn: vrijwilligerswerk, iets betekenen voor anderen, een interessante studie volgen, etc.). Daarnaast wordt onder meer gewezen op het belang van jezelf te kunnen ontplooien, je talenten te kunnen ontwikkelen, ergens “goed” in te worden, een bepaalde geestelijke rijpheid te ontwikkelen.

Concluderende opmerkingen

Naar mijn idee vormen versobering, matiging en vereenvoudiging van levensstijl zowel individuele als maatschappelijke ‘deugden’. Net als Ton Lemaire neem ik nadrukkelijk afstand van het streven naar soberheid in extreme zin, dat wil zeggen: in de betekenis van schraalheid, krapheid en kaalheid. Ik zie veel meer toekomst in een geactualiseerde ‘Filosofie / of Ethiek van Versobering,’ die uitgaat van het vermijden van overdaad, het matigen van de behoeften, en het vinden van een gouden midden tussen excessieve consumptie aan de ene kant en overdreven ‘onthouding’ aan de andere kant.

Wij hebben gezien dat een toename van inkomen en het hebben van méér mogelijkheden tot consumptie van goederen over het algemeen niet leidt tot een groter geluksgevoel. De besproken filosofen hebben naar mijn idee het gelijk aan hun zijde. Het menselijke gevoel van geluk blijkt veel meer af te hangen van het ervaren van zin en doel in het leven, het hebben van waardevolle relaties of vriendschappen, jezelf kunnen ontplooien tot een compleet mens die zijn of haar leven in de hand heeft, en die zelfstandig een bepaald levenspad uitstippelt.

Kortom, laat ons blijven bedenken  dat ons geluk zal kunnen toenemen naarmate we in staat zijn om onze verlangens/ begeerten/ behoeften te matigen, precies zoals bijvoorbeeld denkers als Aristoteles,  Thoreau en Illich – (maar ook Franciscus van Assisi, Maarten Luther en Johannes Calvijn – zij het vooral vanuit religieuze overwegingen) -, Thomas More, Jean Jacques Rousseau, William Morris, Peter Kropotkin, Mahatma Ghandi en nog vele, vele anderen al eerder hebben beargumenteerd. ………

Studiedag Aardewerk:

‘Vrijwillige Eenvoud’, 10 oktober 2009, Leuven