Doe-het-zelf financiering: een handleiding

Doe-het-zelf financiering: een handleiding

In deze tijd van bezuinigingen slaan gemeenschappen de handen ineen om zelf hun projecten en diensten te financieren en organiseren.

Klimaatneutraal was de biologische zorgboerderij Henricus Hoeve in Beneden-Leeuwen al, maar Henk Hoefnagel wilde meer doen met de zonnepanelen op zijn schuur. Nu leveren de 150 vierkante meter zonnepanelen stroom aan zes huishoudens in Nederland. Hoefnagel heeft zes investeerders gevonden die voor 3000 euro een aandeel in de
zonnepanelen kochten. Daardoor betalen ze de komende 25 jaar voor groene stroom. Momenteel is dat 15 cent per kilowattuur, een besparing van nu al 8 cent per kWh. Hoefnagel produceert de helft van het aantal kilowatt dat zijn bedrijf verbruikt. Het past in zijn bedrijfsfilosofie, zegt hij. ‘Zo veel mogelijk gesloten cirkels creëren: wat ik nodig
heb, maak ik zelf.’ Hoefnagel blij, investeerders blij.

Deze kruisbestuiving tussen producenten en consumenten – onder de naam Energie van BoerENbuur – is een initiatief van Anne Stijkel, bedenker van vernieuwende duurzaamheidsconcepten. Decentralisatie is het sleutelwoord voor haar projecten. ‘Burgers en bedrijven kunnen prima samenwerken’, meent ze. ‘Er kan veel meer op lokaal niveau als de overheid het speelveld faciliteert in plaats van spelregels dicteert, zoals nu.’ Voor haar nieuwe project vormt de wetgeving een obstakel. Die bepaalt dat de investeerders energiebelasting moeten betalen; de zonnepanelen staan immers niet op hun eigen dak, maar op dat van de boer. Energieleverancier Greenchoice loopt nu voor BoerENbuur het fiscale risico; grote energiemaatschappijen wensen zich volgens Stijkel niet aan te sluiten.

Het nieuwe project komt voort uit BoerZOEKTbuur voor Zonnepanelen: niet de titel van een datingprogramma, maar een initiatief om groene energie te stimuleren. Deelnemende boeren als Hoefnagel zoeken hiervoor ‘buren’ om de zonnepanelen à 25.000 euro op hun boerderij of schuur te financieren. Investeerders maken 250 euro over naar een boer naar keuze en krijgen daarvoor zes waardebonnen van 50 euro, die ze eens per jaar kunnen inwisselen voor veelal biologische boerderijproducten. Een handvol boeren heeft hun honderd benodigde ‘buren’ bij elkaar.

Om duurzame energie verder te stimuleren, diende Stijkel vorig jaar een projectvoorstel in bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Ze zocht steun voor experimenteerruimte voor zelflevering van groene energie zonder afdracht van energiebelasting. Dat idee werd van tafel geveegd, een beslissing waarover Stijkel nog altijd verontwaardigd is. ‘Iedereen met boerenverstand weet dat dit soort initiatieven de toekomst heeft’, zegt ze. Maar Stijkel zit niet bij de pakken neer. ‘Er staan nog zo veel daken niets te doen’, zegt ze monter. ‘Ik zie zeker varianten als SchoolENbuur of
ZorgENbuur voor me.’

Overal duiken dit soort projecten op, dit soort voorbeelden van een toenemende tendens tot creatieve groepsfinanciering. In deze tijd van bezuinigingen en nu banken strengere voorwaarden aan financiering stellen, waardoor het lenen van geld lastiger wordt, laten veel gemeenschappen de financiële instellingen links liggen. De behoefte aan alternatieve financieringsvormen wordt extra in de hand gewerkt door de kostenbesparingen die
centrale, provinciale en gemeentelijke overheden doorvoeren vanwege de economische crisis. Hoe meer overheidsinstanties bezuinigen, hoe meer groepen zich gedwongen zien zelf voor bepaalde diensten te zorgen.
Zo ontstaan er samenwerkingsverbanden van groepen die uit hun gezamenlijke middelen projecten financieren en gemeenschappelijke doelen verwezenlijken, soms met alleen eigen geld en soms ook met overheidssubsidie. ‘Gemeenschappen zijn steeds creatiever geworden in het combineren van de beschikbare geldstromen, en in de huidige
economische crisis worden ze nog creatiever’, aldus John Kretzmann, mededirecteur van het Asset-Based Community Development Institute van Northwestern University in Chicago. Greenchoice en vergelijkbare initiatieven zijn illustratief voor de invloed die mondige, vastberaden burgers kunnen hebben op een gemeenschap – en voor het voorbeeld dat ze kunnen geven aan anderen, die op hun beurt veranderingen willen introduceren in hun omgeving.

Zo zijn er voorbeelden van gemeenschappen die aanspraak maken op overheidsgeld dat voor de verbetering van wijken is bestemd, maar waar tot voor kort alleen gekozen bestuurders aan konden komen. Zo wil het Landelijk Samenwerkingsverband Aandachtswijken (LSA), een in Utrecht gevestigd landelijk platform voor wijkbewoners,
samen met plaatselijke organisaties in het hele land wijkverbetering door de bewoners zelf stimuleren. ‘De overheid heeft 95 miljoen euro uitgetrokken voor veertig wijken voor een periode van vier jaar’,vertelt Henk Cornelissen, de algemeen directeur van het LSA. ‘Maar de gemeenteraad bepaalt wat het best is voor die wijken. Die keurt projecten goed of af.’

In een poging wijkbewoners meer zeggenschap te geven over de besteding van de financiële middelen heeft het LSA een tegoedbonnensysteem ontwikkeld, waarbij de inwoners initiatieven kunnen -voorleggen aan een commissie van wijkbewoners. Deze commissie beslist welke initiatieven worden goedgekeurd en kent een tegoedbon toe. die de wijkbewoners bij de overheid kunnen inwisselen voor subsidie. De commissie houdt toezicht op de uitvoering van het initiatief, om te garanderen dat het geld goed wordt gebruikt.

Volgens Cornelissen stellen de wijken meestal ‘bescheiden activiteiten’ voor, die vaak te maken hebben met sport of huiswerkbegeleiding voor kinderen. Ook komen er vaak voorstellen voor buurtfeesten en markten en andere evenementen om mensen dichter bij elkaar te brengen. ‘De meeste gebieden kunnen een budget van 300.000 euro krijgen voor een bepaald jaar, wat niet gering is’, legt Cornelissen uit.

Terwijl het tegoedbonnensysteem van het LSA volledig afhankelijk is van overheidsgeld, is in Schotland het Initiative at the Edge opgezet, een samenwerkingsmodel waarbij de overheid geld beschikbaar stelt voor de meest afgelegen en armste streken, terwijl de geselecteerde gemeenschappen aan de projecten moeten -meebetalen, ofwel in
contanten ofwel in natura. Een van de voor financiering aangewezen streken in 2004 was Caithness Highlands in Noord-Schotland, een gebied van ongeveer vijfhonderd vierkantekilometer met 1800 inwoners, voornamelijk kreeftvissers, keuterboeren en ambtenaren die verspreid over een handjevol dorpen wonen. In 2005 nam de gemeenschap met
subsidie van de overheid iemand uit eigen kring in dienst, Eric Larnach, die moest helpen vaststellen ‘wat er verkeerd ging in het gebied en wat onze wensen waren’, zoals hij uitlegt. Het jaar daarop heeft de gemeenschap een eigen ontwikkelingsplan opgesteld en verschillende uit te voeren projecten aangewezen.
Aanvankelijk ging het om eenvoudige plannen. ‘Veel inwoners moeten reizen naar hun werk als ambtenaar’, legt Larnach uit. ‘Er is maar één grote weg naar het noorden en het zuiden en de laatste bus ging om vijf uur ’s middags. Voor mensen zonder auto betekende die bus missen dus zoiets als het einde van de wereld.’

Samen wist men geld van de overheid te krijgen voor een busje voor zeven personen, met plaats voor invaliden. In ruil daarvoor werd afgesproken dat het busje door vrijwilligers uit de gemeenschap zou worden bestuurd. Het is nu een populaire busdienst. De inwoners betalen een kleine bijdrage – volgens Larnach minder dan de ritprijs – voor vervoer naar artsen, winkels en het verzorgingstehuis in een van de steden. De dienst wordt compleet geregeld, onderhouden en verzorgd door vrijwilligers uit de gemeenschap.

Toen in 2008 het geld voor dit Initiative at the Edge op was, heeft de gemeenschap de Latheron, Lybster and Clyth Community Development Company opgericht, om andere overheidssubsidies aan te vragen. ‘Meestal gaat 10 tot 20 procent van de financiering van projecten via ons’, vertelt Larnach, de secretaris van het bedrijf. Zo heeft het bedrijf
onlangs een speciaal gemaakte, op hout gestookte vuilverbrandingsoven aangeschaft, voor 45.000 pond. ‘Onze bijdrage was 4000 pond en vervolgens hebben we toegezegd al het -bijkomende werk te doen, de verbouwing die nodig is als de oven wordt geïnstalleerd en de verdere afwerking van het gebouw. Daar zorgen wij voor, of het projectmanagement.’

De gemeenschap heeft kort geleden ook 8000 pond bijeengebracht als bijdrage voor de aankoop van land voor een toekomstig windmolenpark, dat de gemeenschap ruwweg 2-300.000 pond moet opleveren. ‘We hebben inzamelingsacties gehouden en allerlei evenementen, een dansfestival en een rommelmarkt georganiseerd’, vertelt Larnach. Er is ook een golfbaan aangelegd om toeristen te trekken en op dit moment wordt een energiecentrum gebouwd, met zonnepanelen voor warm water en verwarming voor huishoudelijk gebruik. Er is een kleine kas neergezet, waar de inwoners ieder een ‘ruimte kunnen krijgen om hun eigen groente te kweken’, en er wordt ook grond voor
moestuintjes beschikbaar gesteld. In al die gevallen wordt de waarde van de bijdrage van de gemeenschap in natura door de overheid omgerekend, om te zien of die wel voldoende is. ‘We proberen de bevolking van dit gebied gewoon een eerlijke kans en dezelfde diensten te bieden als de inwoners van grote steden krijgen’, stelt Larnach.

Niet alleen in Europa organiseren gemeenschappen zich om hun ontwikkelingsprojecten te financieren en te regelen. Soortgelijke initiatieven vinden plaats in de VS, nu burgers te maken krijgen met regionale en centrale overheden die krap bij kas zitten, en met financiële instellingen die nog steeds niet scheutig zijn met leningen.

Zo is er in Zuid-Vermont het perceel Hogback Mountain, een stuk grond van ongeveer 2,5 vierkante kilometer, dat in 2006 te koop werd aangeboden met daarop Hogback Mountain, een inmiddels gesloten skigebied, dat bekendstond om zijn weidse vergezichten. Toen een projectontwikkelaar plannen aankondigde om daar te gaan bouwen – een gebied met veel wilde diersoorten, maagdelijke wouden en kwetsbare moerasgronden – organiseerden de inwoners van naburige steden zich in de Stichting tot behoud van de Hogback Mountain (de Hogback Mountain Conservation Association), met
als doel de natuur in het gebied te beschermen. Maar dat ging niet van een leien dakje. In samenwerking met de Vermont Land Trust, een natuurbeschermingsorganisatie, besloot de Stichting dat er 1,73 miljoen dollar moest worden geworven om het land te kopen, te beschermen en een fonds op te richten voor toekomstige uitgaven.

‘De gemeenschap was het erover eens dat dit land het best als stadsbos in het bezit kon komen van de gemeente Marlboro’, verklaart Elise Annes, vicevoorzitster voor gemeenschapsrelaties van de Vermont Land Trust. ‘Ze wilden zekerstellen dat deze en toekomstige generaties erover konden blijven beschikken voor educatie en recreatie, bosbouw en de bescherming van de wilde diersoorten.’

Daarom werd het land als tussenoplossing gekocht door vijf bemiddelende personen en kon het niet in handen van projectontwikkelaars komen. De stichtingen kregen tijd om fondsen te werven. In vier jaar tijd wisten ze 1,29 miljoen los te krijgen van meer dan driehonderd privépersonen en negentien particuliere organisaties, terwijl de resterende
450.000 dollar van de centrale overheid kwam. Op 31 maart 2010 werd het hele gebied officieel aangewezen als het Hogback Mountain Conservation Area en aan de stad Marlboro, Vermont, overgedragen als openbaar gebied waarvan het milieu door een permanente erfdienstbaarheid wordt beschermd.

Het gebied wordt gezamenlijk beheerd door een gemeentelijke commissie en de Stichting, die samen zorgen voor onderhoud van wandelpaden en educatieveprogramma’s in samenwerking met plaatselijke scholen en het nabijgelegen Marlboro College. En nu doet het gebied dienst als een corridor waar het wild kan gedijen, terwijl het tegelijkertijd de mogelijkheid biedt voor minder intensieve en milieuvriendelijke recreatie.

Hogback Mountain is slechts een van de vele voorbeelden van natuurbehoud door een gemeenschap. Onder soortgelijke omstandigheden zijn in de hele Verenigde Staten stadsbossen ingericht, naast stadsboerderijen, openbare stranden en recreatiegebieden. Aangezien overheidsbudgetten voorlopig wel krap zullen blijven en de kredietverlening van financiële instellingen beperkt zal blijven, zullen dit soort door gemeenschappen geïnitieerde projecten steeds  belangrijker worden – een goede, praktische optie voor projecten die van belang zijn voor afzonderlijke gemeenschappen, maar buiten beeld blijven bij de grotere, traditionele instanties.

Loren Berlin
Met medewerking van Karin Wesselink

Na haar studie aan Wesleyan University en University of North Carolina schrijft Loren Berlin journalistieke bijdragen voor o.a. The New York Times en The Huntington Post. Zij kent doe-het-zelf-financiering uit de eerste hand: ze heeft vijf jaar ervaring in de financiering van gemeenschapsontwikkelingen in Texas en Noord- Carolina.

Bovenvermelde bijdrage verscheen eerder in de redactionele kwartaalbijlage van Ode voor NRC Handelsblad, 8 september 2011, p. 8-9.