EEN BLIJVENDE BLIKVANGER : HANNAH ARENDT EN BURGERLIJKE ONGEHOORZAAMHEID

EEN BLIJVENDE BLIKVANGER : HANNAH ARENDT EN BURGERLIJKE ONGEHOORZAAMHEID

In Mechelen werd op 27 mei 2020 het Hannah Arendt- Instituut gelanceerd door de Vrije Universiteit Brussel (VUB) en de Universiteit Antwerpen (UA) met de steun van de stad Mechelen en Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Bestuurszaken, Inburgering en Gelijke Kansen Bart Somers. Dit nieuwe instituut heeft als doel de wetenschappelijke kennis over stedelijkheid, diversiteit en burgerschap toegankelijk te maken voor beleidsmakers en een breed publiek. De naam Hannah Arendt is wellicht niet toevallig gekozen.

De theorieën van de Duits- Joodse filosofe Hannah Arendt (1906-1975) hebben al jaren een fundamentele plaats in de Aardewerk opleiding en zomerweken. Het onderscheid tussen arbeid, werken en handelen, het belang van verbondenheid, haar inzichten over macht, directe democratie en burgerlijke ongehoorzaamheid passeerden de revue met altijd een reflectie voor de relevantie voor onze hedendaagse samenleving. Diverse acties gericht op ecologische verbetering kunnen omschreven worden als burgerlijke ongehoorzaamheid, maar dat dit geen eenvoudig concept is, wordt nogmaals duidelijk in het volgende artikel” Een halve eeuw Arendtse burgerlijke ongehoorzaamheide” . De standbeeldenacties van racistische figuren zoals Leopold II in België maken de vraag over burgerlijke ongehoorzaamheid razend actueel.

Een halve eeuw Arendtse burgerlijke ongehoorzaamheid

Op 12 september 1970 verscheen voor het eerst in The New Yorker het essay “Civil Disobedience” van Hannah Arendt In 1972 werd het in de bundel Crises of the Republic opgenomen. Zijn er omstandigheden waarin het gerechtvaardigd is dat de burger de wet overtreedt? Moet burgerlijke ongehoorzaamheid wettelijk beschermd kunnen worden? Vragen die juristen naar een patstelling leiden. Vragen waarop de filosofe een politiek antwoord geeft in haar essay. Een antwoord dat zij zocht in een Amerikaanse samenleving met een escalerend verzet van burgers tegen de wettelijke rassensegregatie en tegen de Vietnamoorlog. Rosa Parks die, zoals vele anderen met een donkere huidskleur, weigerde haar plaats af te staan aan een blanke busreiziger en de bokser Mohammed Ali die, zoals vele andere dienstplichtigen, tijdens de Vietnamoorlog militaire dienst weigerde, belichaamden in de publieke ruimte die specifieke vorm van verzet. Zij waren met hun lotgenoten burgerlijk ongehoorzaam.

Hannah Arendt schreef dat het begrip burgerlijke ongehoorzaamheid door en door Amerikaans is. Maar ze was er zich tegelijk van bewust dat het fenomeen zich toen ook wereldwijd verspreidde. Vijftig jaar later zijn burgers nog steeds burgerlijk ongehoorzaam. Ook buiten de VS. De door Greta Thunberg geïnspireerde klimaatspijbelaars hier en elders, zijn hiervan een fraai voorbeeld. Het studieobject van de politieke denker heeft alvast niet aan actualiteit ingeboet. In de overtuiging overigens dat Arendt’s politieke theorie “onverminderd actueel” is gebleven, vertaalden D. De Schutter en R. Peeters ook dit essay van haar (in: Het waagstuk van de politiek, Klement, 2018).

Burgerlijke ongehoorzaamheid hier: toen

Toen Hannah Arendt haar essay schreef, zag men hier bijvoorbeeld in 1966 een spontane staking uitbarsten van 3000 arbeidsters van de wapenfabriek FN-Herstal (“les femmes machines”) die 12 weken duurde. Vanaf 1970 voerden ook de “Dolle Mina’s” (“les Maries Mineurs”) allerlei acties, niet alleen voor loongelijkheid, maar ook voor abortus (“baas in eigen buik”) of om een beter juridisch statuut voor de (gehuwde) vrouw af te dwingen. In dezelfde periode sloeg het Vietnamprotest in de VS ook over naar het Europese continent. Hier vonden betogingen met stakingen aan universiteiten plaats tegen die oorlog. Ook de “milieubeweging” kreeg toen grond aan de voeten door allerlei protesten en acties van diverse groepen en organisaties van burgers tegen fluorvergiftiging, water- en luchtverontreiniging, de aanleg van metro’s en autosnelwegen, de kaalslag en onttakeling van het oude deel van de stad Brussel.

Burgerlijke ongehoorzaamheid hier: vandaag

De lijst van daden van burgerlijke ongehoorzaamheid in onze Westerse democratieën de afgelopen halve eeuw is lang. Ik beperk me hier tot enkele willekeurig gekozen voorbeelden die rechtszaken hebben uitgelokt.

… om een bos te beschermen

Een eerste mediagenieke actie is de bezetting van het bedreigde deel van het private Lappersfortbos in West-Vlaanderen. De bezetters en hun sympathisanten beoogden openlijk maar tevergeefs een wettelijke bescherming van dat (deel van het) bos dat bestemd was tot industriegebied en KMO-zone. Na meer dan een jaar werd het bezette bos op verzoek van de boseigenaar met behulp van een vonnis van de vrederechter en de politie ontruimd in oktober 2002. De acties en onderhandelingen in de daarop volgende jaren leidden niet tot het gewenste resultaat en in 2008 werd het tot industriegebied bestemde bos opnieuw bezet. De finale ontruiming met politiemacht volgde in maart 2010. Vier voor weerspannigheid tegen de politie vervolgde actievoerders werden twee maanden later door de Brugse strafrechter vrijgesproken. Uit televisiebeelden die de rechtbank kon bekijken was immers gebleken dat van geweld door de actievoerders tegen de politie geen sprake was. Het bos werd gekapt. Menig commentator stelde vast dat deze burgerlijk ongehoorzamen het heikele thema van de zonevreemde bossen in Vlaanderen op de politieke agenda hebben gezet.

… tegen ggo’s

Exemplarisch zijn ook de gerichte acties in Frankrijk en België tegen veldproeven in open lucht van genetisch gemodificeerde gewassen. Ook deze acties én reacties kregen massale mediabelangstelling en verhitten het debat over ggo’s  in de samenleving. Twee voorbeelden.

De “faucheurs volontaires d’OGM” ontpopten zich over heel Frankrijk als een beweging die zich openlijk  verzet tegen de cultuur van genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s). Bij één van die acties vernielden een 60-tal militanten op 15 augustus 2010 enkele tientallen genetisch gemanipuleerde wijnstokken op een open proefveld van het Franse Institut National de la recherche agronomique (Inra) in Colmar. De ministeriële toelating voor deze proef was volgens hen illegaal en dat moest hun (mis-)daad kunnen rechtvaardigen voor de strafrechter. Op 14 oktober 2011 werden 54 actievoerders door de strafrechter voor “huisvredebreuk” en voor vernieling veroordeeld tot geldboeten en voorwaardelijke gevangenisstraffen. De veroordeelde actievoerders tekenden tegen die straffen hoger beroep aan. De schadevergoeding ten belope van 57.000 euro, waartoe zij ook waren veroordeeld, betaalden zij echter wel aan Inra. Het hof van beroep van Colmar volgde in zijn arrest van 14 mei 2014 de argumentatie van de actievoerders voor een deel. Het hof van beroep verklaarde de ministeriële toelating voor de veldproef onwettig en sprak de militanten vrij voor de vernieling van de wijnstokken maar niet voor huisvredebreuk. Tegen de vrijspraak stelde het parket-generaal cassatieberoep in. Het Hof van Cassatie vernietigde op 5 mei 2015 de vrijspraak van de actievoerders omdat de onwettigverklaring door het hof van beroep van de ministeriële toelating onregelmatig was. Het hof van Beroep van Nancy dat opnieuw over de zaak moest oordelen, bevestigde op 6 juni 2019 de veroordeling in eerste aanleg van de actievoerders voor de vernieling van de wijnranken. Deze burgerlijk ongehoorzamen werden dus voor hun als misdrijven beschouwde daden van burgerlijke ongehoorzaamheid definitief strafrechtelijk gesanctioneerd.

Ook in Vlaanderen gaven een aantal aanhangers en sympathisanten van de “Field Liberation Movement” gevolg aan de oproep via sociale netwerken tot burgerlijke ongehoorzaamheid door op 29 mei 2011 een open proefveld in Wetteren van 200 m² met genetisch gemodificeerde aardappelen te vernielen. Naar aanleiding van deze oproep werd het proefveld extra omheind en beveiligd door bewakingsagenten en bewakingscamera’s. Er waren vooraf afspraken gemaakt met de politie over het verloop van de geplande actie (een “boerenmarkt”) aldaar. Er was geen toestemming gegeven om het proefveld te betreden, noch om het te vernielen. Meer dan 400 demonstranten, voor- en tegenstanders van ggo’s, daagden op om de zin en onzin van ggo’s in onze akkers en op ons bord aan te zwengelen. Ondanks de aanwezigheid van politie konden een veertigtal betogers over de afsluitingen klimmen. Zij vernielden afsluitingen en zo’n 15 à 20% van de aardappelplanten op het proefveld. Elf onder hen werden gerechtelijk vervolgd voor deze actie die beschouwd werd als het kwaadwillig verwoesten van de aardappelplanten, het vernielen van afsluitingen en bendevorming. Het hof van beroep van Gent was in zijn arrest van 23 december 2014 van oordeel dat de bewezen misdrijven geen vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid konden zijn. Het rechtscollege zag deze misdrijven daarentegen als een vorm van ongeoorloofde eigenrichting die niet geweldloos was. Bendevorming nam het hof van beroep evenwel niet aan omdat de beklaagden werden gezien als deel van een beweging die niet kan worden gelijkgesteld met een vereniging. Alle argumenten van de vervolgde actievoerders om hun tot misdrijven herleide actie te rechtvaardigen werden door het hof van beroep verworpen. Het proefveld was niet “flagrant” onregelmatig vergund door de overheid. Er was geen noodtoestand die de veroordeelde actievoerders noodzaakten de afsluiting van het proefveld te vernielen en de aardappelplanten te verwoesten om het leefmilieu te beschermen. Het hof van beroep herleidde de voorwaardelijke gevangenisstraf die de eerste rechter had opgelegd tot één maand en een geldboete. De veroordeelde actievoerders moesten ook een schadevergoeding van 18.000 euro betalen aan de burgerlijke partijen.

… tegen klimaatverandering

De beweging “l’Association Non Violente COP21” roept sedert 2019 in Frankrijk openlijk op om de staatsfoto’s van president Macron in de openbare gebouwen weg te halen en om er vervolgens mee te manifesteren tegen het gevoerde Franse klimaatbeleid. Inmiddels werden volgens de beweging 149 staatsfoto’s verwijderd en 70 aanhangers in 27 processen vervolgd. In één van die strafzaken werden twee aanhangers van de beweging door een strafrechter in Lyon op 16 september 2019 vrijgesproken van diefstal. Zij hadden de staatsfoto bij een manifestatie van een 10 à 20-tal leden uit het gemeentehuis van Lyon meegenomen. Ter rechtvaardiging van het misdrijf waarvoor zij werden vervolgd, voerden zij twee argumenten aan. Vooreerst stelden zij dat legale acties en waarschuwingen van de wetenschappers als hefboom niet volstonden om het klimaatbeleid te wijzigen. Verder meenden zij dat hun “désobéissance civile non-violente”  noodzakelijk was om de burgers hiervoor te sensibiliseren.

De beklaagden overtuigden de strafrechter van twee zaken die de rechtvaardigende noodtoestand moesten aantonen. Eén, dat klimaatverandering een voldongen feit is en de toekomst van de mensheid, flora en fauna ernstig aantast. Twee, dat de bescheiden doelstellingen van het Klimaatakkoord van Parijs van 2015 waartoe Frankrijk zich heeft geëngageerd, niet zullen gehaald worden. De strafrechter oordeelde dat de gewaarborgde vrijheid van meningsuiting meer is dan louter zijn stem uitbrengen bij periodieke verkiezingen. Het weghalen van dit symbool van de presidentiële macht beschouwde de strafrechter “comme le substitut nécessaire du dialogue impraticable entre le président de la République et le peuple”. Hij besloot dat hun tot diefstal gereduceerde daad van burgerlijke ongehoorzaamheid gerechtvaardigd was en sprak hen vrij. In hoger beroep werd de vrijspraak door het hof van beroep van Lyon echter ongedaan gemaakt. Beide beklaagden werden op 14 januari 2020 veroordeeld tot een geldboete. De veroordeelde actievoerders kondigden aan dat zij cassatieberoep zouden instellen.

Op 22 november 2018 speelden 12 militanten van de klimaatbeweging “Lausanne Action Climat” tennis in een filiaal van de bank Crédit Suisse in Lausanne. Door de tussenkomst van de politie die door de bank was opgeroepen, werd hun spel beëindigd. Gelijkaardige acties vonden tezelfdertijd plaats in filialen in Genève en Bazel. Met deze actie  protesteerden zij tegen de investeringen van de bank in fossiele brandstoffen die schadelijk zijn voor het milieu en bijdragen tot de klimaatopwarming. Zij riepen met hun tennisspel tegelijk de Zwitserse tennisspeler Roger Federer op om zijn band met de bank die hem sponsort, te doorbreken. Zij werden hiervoor in april 2019 na een klacht van de bank beboet door het Openbaar Ministerie (in totaal 21.600 Zwitserse frank). In beroep werden zij op 13 januari vrijgesproken door de Zwitserse politierechter in Lausanne voor “huisvredebreuk” en het demonstreren zonder toelating. Hun tot deze misdrijven vertaalde daad achtte de politierechter immers gerechtvaardigd door de noodtoestand die de activisten inriepen. De politierechter las die noodtoestand in de rapporten van het “Intergovernemental Panel on Climate Change (IPCC)” die tijdens het proces werden toegelicht door de beklaagden en experten. Hij nam ook aan dat hun actie het enige middel was dat de leden van de beweging restte om een reactie van de bank uit te lokken, de media te wijzen op de gewraakte investeringen van de bank en de publieke opinie te beïnvloeden. Het openbaar ministerie heeft inmiddels hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak. Het doek van het gerecht is over deze actie bijgevolg nog niet gevallen.

Democratie is strijd

Met deze en tal van andere acties (denk aan Greenpeace, Extinction Rebellion,…) valt moeilijk te ontkennen dat burgerlijke ongehoorzaamheid in de Westerse democratieën al decennialang met de politieke zeden is verweven maar tegelijk ook dat de criminalisering ervan een obligaat antwoord van overheden (politie, openbaar ministerie, rechtscolleges,…) is gebleven.

Ze illustreren dat democratie strijd is. Met de woorden van H. Achterhuis & N. Koning “een vreedzaam gevecht, maar ook weer geen vriendschappelijke wedstrijd” (De kunst van het vreedzaam vechten, 2017). Democratie vraagt bereidheid om de strijd aan te gaan, stellen ze, maar ook om “de regels van het spel te respecteren en een onverhoopt verlies te nemen”. Burgerlijke ongehoorzaamheid is, zoals uit de voorbeelden blijkt, strijden. Maar is het vreedzaam? Worden “de regels van het spel” geëerbiedigd? Zijn burgerlijk ongehoorzamen de sportieve burgers waarover de auteurs het hebben? Of bedoelen zij dat ook gehoorzame burgers of de meerderheid sportief moeten zijn?

Het essay van Hannah Arendt kan een baken zijn voor het beantwoorden van deze vragen. Zij zag immers vijftig jaar geleden dat in grote delen van de wereld zich een noodsituatie liet voelen. Daarmee bedoelde ze dat in vele landen, zonder ze bij naam te noemen, gevestigde instituties niet langer naar behoren functioneerden en dat het gezag in die landen zijn respectabiliteit had verloren. Bovendien blijkt uit haar verwijzingen in de tekst dat zij zich voor haar studie had verdiept in literatuur van een beroepsgroep die naar haar mening het debat nochtans te veel beheerste. Ze bedoelde juristen. De politiek filosofe zou dit alles vandaag wellicht niet anders zien.

Wat is burgerlijke ongehoorzaamheid?

Het komt voor dat academici gewelddadige protesten en zelfs terroristische aanslagen als vormen van  burgerlijke ongehoorzaamheid zien. Maar het komt evenzeer voor dat een strafrechter van Bergen in een vonnis van 3 november 2015 het binnendringen van leden van een groepering in een militair domein van SHAPE (Supreme Headquarters Allied Powers Europe) als een daad van burgerlijke ongehoorzaamheid beschouwt. Meer bepaald als een bewust, intentioneel, openlijk, geweldloos en als lid van een beweging of groepering plegen van een misdrijf met de bedoeling om een aanpassing van bestaande rechtsregels aan hogere principes te bespoedigen. De verwarring die uit deze sterk uiteenlopende visies kan ontstaan, vraagt om een verheldering van het begrip. Hannah Arendt heeft die gebracht. Ik beperk mij tot een korte bespreking van dit essay hoewel anderen, filosofen zoals J. Rawls (Theory of Justice, 1971) en sociologen, zoals C.J.M. Schuyt (Recht, orde en burgerlijke ongehoorzaamheid, 1972), die denkoefening ook hebben gemaakt.

Hannah Arendt beschouwt burgerlijke ongehoorzaamheid als een vorm van politiek protest, waarbij een groep mensen, die een minderheid vormen, een rechtsregel bewust, in het openbaar en zonder geweld, overtreedt met het doel een rechtsregel of het overheidsbeleid te wijzigen omdat de (grond)wettelijkheid ervan ter discussie staat en de institutionele kanalen uitgeput zijn of hun bezwaren niet worden gehoord. Deze illegale vorm van handelen kan voor Arendt best legitiem zijn.

Burgerlijke ongehoorzaamheid is niet uit (louter) gewetensbezwaar

Hannah Arendt begreep waarom de gevangenschap van Socrates en van Henry David Thoreau  juristen inspireren om burgerlijke ongehoorzaamheid in het rechtssysteem een plaats te geven. Socrates werd volgens de overlevering opgesloten, vervolgd en berecht voor het niet erkennen van de Atheense goden en voor het bederven van de Atheense jeugd. Hij was ervan overtuigd dat het voor hemzelf beter was onrecht te ondergaan dan zelf tegenover de wetten van de gemeenschap verkeerd te handelen. Hij verdedigde dus het gezag van de wetten, zelfs als deze wetten onjuist werden toegepast in een corrupt proces. Hij lag m.a.w. niet in dispuut met de wetten, maar met de rechters. Thoreau bracht in 1846 een nacht in de gevangenis door omdat hij jarenlang weigerde belastingen te betalen. Een burger had volgens hem het recht om geen belasting te betalen aan een staat die onrechtmatig handelt. De VS voerde toen op grond van formeel rechtmatig tot stand gekomen besluiten een beleid van slavernij en oorlog tegen Mexico. Dat beleid botste met zijn geweten. Belasting betalen was voor hem slaafs meewerken aan zo’n beleid. En dat weigerde hij.

Deze verhalen zijn voor juristen bronnen om burgerlijke ongehoorzaamheid van wetsovertreders in concrete gevallen te rechtvaardigen wanneer ze bereid zijn of, zoals Socrates, zelfs aandringen, om daarvoor gestraft te worden. Tolerantie voor burgerlijke ongehoorzaamheid wordt zo afhankelijk gemaakt van de aanvaarding door de ongehoorzame burger om voor zijn inbreuk op de wet gestraft te worden. Deze moraliserende aanpak werd of wordt zelfs versterkt in een (federaal) rechtssysteem dat een individu er toe kan aanzetten om de wet te overtreden met als doel de grondwettelijkheid van de wet te testen. Hannah Arendt bestempelde dit als een “niet echt gelukkig theoretisch huwelijk tussen moraliteit en legaliteit, tussen het geweten en de wet van het land”.

De burgerlijk ongehoorzame persoon die Hannah Arendt voor ogen heeft, lijkt daarom niet op de persoon die door juristen, ter rechtvaardiging van zijn daad, wordt voorgesteld als een gewetensbezwaarde of als een individu dat de grondwettelijkheid van de wet test. Het geweten van zo’n persoon noemt zij onpolitiek en puur subjectief. Het geweten, schrijft ze, is niet geïnteresseerd in de wereld waar het kwaad gepleegd wordt of in de gevolgen van het kwaad voor de toekomst van de wereld. Het is bezorgd voor het individuele zelf en zijn integriteit en het kan dan ook veel radicaler zijn. De rechtvaardiging door het geweten kan daarom niet veralgemeend worden. Het geweten blijft subjectief.

Hannah Arendt sluit evenwel niet uit dat een gewetensbezwaar een politieke betekenis kan krijgen wanneer meerdere gewetens elkaar toevallig vinden en de gewetensbezwaarden beslissen om zich publiek te manifesteren. In dat geval steunen zij niet meer alleen op zichzelf of op hun individuele geweten maar op een opinie waarvan de sterkte niet afhangt van het geweten maar van het aantal mensen dat deze opinie deelt. Het roept onwillekeurig het “je révolte, donc nous sommes” op van A. Camus (L’homme révolté, 1951).

Burgerlijke ongehoorzaamheid is collectief

Voor haar omschrijving van het concept burgerlijke ongehoorzaamheid koppelt Hannah Arendt ethiek los van politiek. De gewetensbezwaarde ziet zij als de eenzaat, “een goed mens”, die eerder om zichzelf dan om de wereld bekommerd is. Zij zet hem af tegen “een goed burger” waarmee ze een (goed) mens bedoelt die zijn politieke rol opneemt, in discussie met andere goede burgers gaat, zijn subjectieve eigen gelijk kan verlaten, medestanders zoekt en samen met anderen acties onderneemt. Denken vindt zij noodzakelijk maar niet voldoende om te handelen. Het geweten moet zich ook uitspreken en in dialoog gaan met anderen om tot een gedeelde overtuiging te komen. Daaruit ontstaat voor haar burgerlijke ongehoorzaamheid.

Burgerlijke ongehoorzaamheid is niet crimineel

Burgerlijke ongehoorzaamheid, schrijft Hannah Arendt, kan niet worden gelijkgesteld aan criminele ongehoorzaamheid. Er is een wereld van verschil tussen de crimineel, die het oog van de openbaarheid schuwt, en de burgerlijk ongehoorzame personen, die in het openbaar in opstand komen en de wet in eigen handen nemen. De crimineel is alleen uit op eigen profijt, zelfs als hij tot een criminele organisatie behoort, terwijl de burgerlijk ongehoorzame personen namens en ter wille van een groep handelen. De crimineel weigert zich neer te leggen bij de eensgezindheid van alle anderen en zal alleen buigen voor het geweld van de ordehandhavers. De burgerlijk ongehoorzame personen dagen de wet en de gevestigde autoriteiten uit omdat zij het grondig oneens zijn en niet omdat zij als individu voor zichzelf een uitzondering willen maken en daarmee weg willen komen.

Burgerlijke ongehoorzaamheid is geweldloos

Burgerlijk ongehoorzame personen zijn geen rebellen. Dat worden ze wanneer ze geweld gebruiken. Geweldloosheid is voor Hannah Arendt het tweede algemeen aanvaarde kenmerk van burgerlijke ongehoorzaamheid. Het groepskarakter is zoals hiervoor is gebleken voor haar het eerste algemene kenmerk. Burgerlijk ongehoorzame personen zijn evenmin revolutionairen. Zij aanvaarden immers het kader van de gevestigde autoriteit en de legitimiteit van het wettelijke systeem. Dat doen revolutionairen per definitie niet. Toch sluit Hannah Arendt niet uit dat de burgerlijk ongehoorzame personen de wereld zo drastisch willen veranderen dat het onderscheid met revolutie moeilijk kan vastgehouden worden. Althans zolang dat revolutionaire handelen geweldloos blijft.

Het essay geeft geen glashelder antwoord op de vraag of deze vereiste van geweldloosheid niet enkel slaat op rechtstreeks fysiek geweld van burgerlijk ongehoorzamen op andere personen maar ook op andere vormen van geweld (op zaken, eigendommen, enz.). Het antwoord dat deze vereiste geldt voor bepaalde of voor al die vormen van geweld kan toch  niet met stellige zekerheid uit de tekst van het essay worden afgeleid.  Hoe ruimer evenwel de vereiste van geweldloosheid wordt ingevuld, des te beperkter zijn de mogelijkheden voor burgerlijke ongehoorzaamheid. Een ruime interpretatie van de geweldloosheidsvereiste strookt echter niet met het pleidooi van Hannah Arendt om voor burgerlijke ongehoorzaamheid “een nis” of “onderdak” in het staatsbestel te zoeken.

Verandering is inherent aan de menselijke conditie

We worden geboren in een wereld die reeds door mensen is bewoond en ingericht en we sterven vooraleer inmiddels verworven wijsheid over de wereld zou kunnen heersen, schrijft Hannah Arendt. Het is deze verstrengeling van nataliteit en mortaliteit die voor verandering zorgt. Verandering is dus een constante. Die drang naar verandering van nieuwe mensen wordt in evenwicht gehouden door de nood aan stabiliteit bij andere mensen. Geen enkele beschaving zou mogelijk geweest zijn zonder een stabiele structuur waar de vloed van veranderingen wordt ingebed. De belangrijkste stabiliserende factor is ons rechtssysteem. Verandering is altijd het resultaat van extralegale actie. De wet is niet in staat om verandering af te dwingen. Zo stelt Hannah Arendt.

Zij vermoedde dat de rol van burgerlijke ongehoorzaamheid in moderne democratieën zou toenemen door de versnellende verandering van de westerse samenleving. Die vaststelling leidde haar naar de vraag over de verenigbaarheid van dit illegaal handelen met de wet. Het antwoord vond zij bepalend voor haar bekommernis of onze democratieën de veranderingen (zullen) kunnen overleven zonder burgeroorlog of revolutie. Het recht op vrije meningsuiting beschouwt Hannah Arendt als een te smalle basis voor het aanvaarden van de verenigbaarheid met de wet. Burgerlijke ongehoorzaamheid bestaat immers vooral uit daden en minder uit woorden. De vraag is volgens haar niet in welke mate burgerlijke ongehoorzaamheid door het recht kan worden gerechtvaardigd maar wel met welk wetsbegrip die ongehoorzaamheid verenigbaar is. Haar antwoord is: instemming.

De plicht om de wet te gehoorzamen is politiek

Hannah Arendt verwerpt het idee van Rousseau en Kant om de plicht tot het gehoorzamen aan de wet vanuit ethisch perspectief te verklaren. Zij wil deze gehoorzaamheidsplicht uitleggen aan de hand van de politieke wetenschap, in het bijzonder via de theorieën van John Locke. Niet de verinnerlijking maar de instemming biedt voor haar een uitweg naar een verklaring voor deze plicht. Zij zet dat begrip instemming meteen op scherp. Zij bedoelt daarmee de actieve steun en blijvende participatie van de burger in alle zaken van publiek belang. Deze welbegrepen instemming is op theoretisch vlak het resultaat van een oorspronkelijk sociaal contract dat geen overheid heeft voortgebracht maar een samenleving die een overheid tot stand brengt. Essentieel voor Hannah Arendt is dat het sociaal contract wederkerig is. Niet hun gezamenlijke geschiedenis of etnische homogeniteit maar hun sociaal contract brengt mensen tot een samenleving van burgers. Hun wederzijdse beloften binden hen aan elkaar. Ze verlenen hen het recht op verzet niet alleen wanneer ze al geketend zijn maar ook, en vooral, om het ketenen te verhinderen.

Critici die argumenteren dat de instemming vrijwilligheid veronderstelt en dat het sociaal contract dat Hannah Arendt voor ogen houdt op een fictie berust, ontloopt zij niet. Dat argument vindt zij wettelijk en historisch correct, maar existentieel en theoretisch niet. Elk mens wordt als lid van een welbepaalde gemeenschap geboren en kan enkel overleven als hij er verwelkomd wordt en er een thuis aangeboden krijgt. De onvermijdelijk stilzwijgende instemming van elke pasgeborene om de regels van de gemeenschap na te leven, kan immers vrijwillig genoemd worden in een gemeenschap waarin niet-instemmen wettelijk en de facto mogelijk is zodra de pasgeborene de volwassenheid heeft bereikt. “Dissent implies consent”. Iemand die weet dat hij de mogelijkheid heeft om niet in te stemmen, weet ook dat hij in zekere zin instemt wanneer hij aan het niet-instemmen verzaakt. De stilzwijgende instemming is zo bekeken geen fictie. Ze is inherent aan de menselijke conditie, stelt de filosofe.

Deze stilzwijgende instemming of instemming met de grondwet moet onderscheiden worden van de

instemming met specifieke of de gewone wetten of specifieke beleidsmaatregelen, zelfs als ze de uitkomst zijn van beslissingen van de meerderheid. Het is volgens Hannah Arendt juist deze laatste instemming, vaak afgeleid uit de instemming met de grondwet, die niets meer is dan een fictie in een samenleving waar de werkelijke participatie van burgers verloren is gegaan, bureaucratisering heerst en politieke partijen neigen niemand te representeren.

Instemming steunt op de horizontale versie van het sociaal contract en niet op beslissingen van de meerderheid. Het morele gehalte van deze instemming lijkt op het morele gehalte van alle verdragen en contracten. Het ligt in de plicht om ze na te leven. Deze plicht is inherent aan alle beloftes. Elke menselijke organisatie steunt uiteindelijk op het vermogen van mensen om beloftes te doen en na te leven. De enige strikt morele plicht van de burgers wordt door deze bereidheid gevormd om zekerheid te bieden omtrent hun gedrag en betrouwbaarheid en maakt de prepolitieke voorwaarde van alle andere specifieke politieke deugden uit. Beloftes zijn de enige menselijke manier om de toekomst te trachten ordenen, aldus de politiek denker.

Gehoorzaamheidsplicht houdt een recht op ongehoorzaamheid in

Omdat de toekomst niet altijd voorspelbaar is, zijn beloftes voorwaardelijk. Ze verplichten niet langer tot naleving bij onverwachte omstandigheden en wanneer de wederkerigheid verbroken wordt. In het laatste geval denkt Hannah Arendt aan het falen van de gevestigde autoriteiten om zich te houden aan de oorspronkelijke voorwaarden. Zij illustreert dat onder meer met wat zij beschrijft als het chronische bedrog, gekoppeld aan weloverwogen aanvallen op de vrijheden, gewaarborgd door het Eerste Amendement van de Grondwet van de VS. Dat amendement verbiedt het Congres om wetten aan te nemen die bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting of vereniging beperken.

Instemmen en het daarmee inherente recht om niet in te stemmen zijn de inspirerende en organiserende handelingsprincipes die de burgers de “kunst van het zich verenigen” bijbrachten. Hannah Arendt ziet echter met lede ogen aan dat in een massamaatschappij de geest van de vrije verenigingen niet langer elke activiteit van het sociale weefsel doordringt. Zij is ervan overtuigd dat burgerlijke ongehoorzaamheid niets anders is dan de nieuwste vorm van de vrije vereniging die zij onderscheidt van pressiegroepen en hun lobbyisten. Zij beschrijft burgerlijk ongehoorzame personen, met de woorden van A. De Tocqueville, als burgers die een minderheid vormen, zich verenigen om hun numerieke sterkte te tonen en zo de morele macht van de meerderheid te verkleinen. Zij ziet met A. De Tocqueville wel het gevaar bij zulke verenigingen dat zij hun actuele doelstellingen inruilen voor ideologische verknochtheden maar zij zet dat af tegen het nog ernstiger gevaar van de tirannie van de meerderheid.

De burgerlijk ongehoorzamen voor de rechter

Hannah Arendt begreep wel maar betreurde ook dat burgerlijk ongehoorzame personen voor het gerecht gezien worden als individuele wetsovertreders, en dus niet als leden van een groep, en dat over hen als potentiële beklaagden recht wordt gesproken. De enige niet-criminele wetsovertreder die het gerecht erkent volgens haar, is de gewetensbezwaarde en de enige groepsvorming die het kent, heet samenzwering. Dit laatste, bendevorming, beschouwt zij als een zeer misleidende aanklacht omdat het geheimhouding vereist terwijl burgerlijke ongehoorzaamheid zich voltrekt in het openbaar.

Zij bekritiseerde het gerecht dat zich op de zogenaamde “political question-doctrine” beroept om geen uitspraak te hoeven doen over betwistingen die door burgerlijk ongehoorzamen in verband met beslissingen van de wetgevende en/of de uitvoerende macht werden aangevoerd. Zo hekelde zij de weigering van het Amerikaanse Supreme Court om de herziening van rechtszaken waarin on(grond)wettelijke handelingen van de overheid in verband met de Vietnamoorlog betwist werden toe te laten. De politiek theoretica zag in deze doctrine het achterpoortje waarlangs het principe van de soevereiniteit en de leer van de raison d’état opnieuw een plaats verwerven in een samenleving die soevereiniteit in principe afwijst. Om aan het fundamentele gebrek aan rechterlijk toezicht te remediëren stelde zij voor burgerlijke ongehoorzaamheid te integreren in de politieke instituties. Dit achtte zij bijvoorbeeld mogelijk door de burgerlijk ongehoorzame minderheden dezelfde erkenning en hen dezelfde behandeling te geven als de talrijke lobbygroepen die ook minderheidsgroepen zijn.

In-/constitutionele erkenning van burgerlijke ongehoorzame minderheden?

Hannah Arendt zag vanzelfsprekend in dat het integreren van burgerlijke ongehoorzaamheid in het rechtssysteem en zich hierbij op zuiver wettelijke gronden rechtvaardigen, uiterst moeilijk is. Deze moeilijkheid vloeit voort uit het wezen van de wet: het spreekt vanzelf dat de wet de overtreding van de wet niet kan rechtvaardigen. Maar zij vond tegelijk dat het integreren van burgerlijke ongehoorzaamheid in ons politiek systeem een geheel andere kwestie is en in een zekere zin uitgelokt wordt door de door het gerecht aangewende “politieke kwestie-doctrine”.

Vandaag kan in onze samenleving van een zekere erkenning op institutioneel vlak gewaagd worden van de sedert de zestiger jaren van de vorige eeuw ontstane bewegingen. Zij worden nu vaak op de een of andere wijze in diverse overheidsbesluitvormingsprocedures betrokken. Toch moet onder ogen worden gezien dat burgers ondanks deze vormen van erkenning elkaar blijven vinden om samen bij minderheid burgerlijk ongehoorzaam te zijn. De hoger aangehaalde rechtszaken zijn sprekend.

Vanuit haar politieke theorie van de menselijke conditie waaraan burgerlijke ongehoorzaamheid inherent is, zou Hannah Arendt zich ongetwijfeld positief kritisch opstellen tegenover de huidige wettelijke mogelijkheden voor niet-gouvernementele organisaties om in hun collectief belang voor de rechters op te komen tegen volgens hen ongrondwettelijke en onwettige overheidsbeslissingen. Die houding zou zij allicht ook aannemen tegenover de in 1836 ingevoerde mogelijkheid in België voor burgers, om namens hun gemeente (of provincie) bijvoorbeeld een rechtsvordering tot staking van schendingen van het leefmilieurecht in te stellen bij de rechter. Het zijn vormen van institutionele erkenning die burgerlijk ongehoorzaam zijn kunnen voorkomen.

De lange weg naar Neufchâteau van L. Huyse (1996) werd weliswaar ingeslagen, maar blijft lang.

Dit artikel werd geschreven voor het Vermeylenfonds en mag met goedkeuring van de auteur (Pierre Lefranc) hier worden opgenomen. Wie zich nog meer wil verdiepen in de actualiteit van Hannah Arendt kan terecht op de website van het Vermeylenfonds.

Een bijdrage van Hans Achterhuis die Hannah Arendt zijn filosofische leidsvrouw noemt: https://vermeylenfonds.be/blog/zij-is-mijn-filosofische-leidsvrouw-hans-achterhuis-over-zn-coup-de-foudre-voor-hannah-arendt

Een gesprek met Lieve Goorden, auteur van een toegankelijk essay over het leven en werk van Hannah Arendt : “De essentie van Arendt”: https://vermeylenfonds.be/blog/lieve-goorden-over-hannah-arendt

En een korte, maar pittige bijdrage van Dirk De Schutter, die voor Aardewerk al talrijke lezingen en lessen gaf over Hannah Arendt :  https://vermeylenfonds.be/blog/dirk-de-schutter-over-hannah-arendt

 

Voor wie meer wil lezen

Bibliografie bij “ een halve eeuw Arendtse burgerlijke ongehoorzaamheid

Het essay “Civil disobedience” in Crises of the Republic” is beschikbaar op https://hac.bard.edu van The Hannah Arendt Center for Politics and Humanities

Boeken

D. De Schutter en R. Peeters, Het waagstuk van de politiek, Utrecht, Klement, 2018 (met vertaling van “Civil disobedience” van H. Arendt).

H. Arendt, De menselijke conditie, Amsterdam, Boom uitgevers, 2018, vijfde druk, 374p. (vertaling van The human condition, 1958).

D. De Schutter en R. Peeters, Hannah Arendt. Politiek denker, Zoetermeer, Uitgeverij Klement, 2015, 208p.

C. Sánchez, (Politiek) in de wereld staan, Kobbegem, De Persgroep Publishing, 2016, 144p.

L. Goorden, De essentie van Arendt, Leusden, ISVW Uitgevers, 2020, 192p.

H. Achterhuis & N. Koning, De kunst van het vreedzaam vechten, Rotterdam, Lemniscaat, 2° druk, 2017, 669p.

I.F. Stone, Het proces Socrates, Baarn, Uitgeverij Sesam, 1989, tweede druk, 292p.

Henry David Thoreau, Walden & De plicht tot burgerlijke ongehoorzaamheid, Amsterdam, De Bezige Bij, 2017, 351-382 (vertaling van Civil Disobedience, 1849, beschikbaar op https://hac.bard.edu).

K. Raes, Tegen betere wetten in. Een ethische kijk op het recht, Gent, Academia Press, 2003, 209p.

F. Ost, “La désobéissance civile: jalons pour un débat” in P. Perrouty (ed.), Obéir et désobéir. Le citoyen face à la loi, Brussel, ´Éditions de l’Université de Bruxelles, 2000, 15-39.

G. Buelens, De jaren zestig. Een cultuurgeschiedenis, Amsterdam, Ambo/Anthos, 2018, 1024p.

P. Goossens, 1968. Het jaar dat niet wil sterven, Berchem, EPO, 2018, 125p.

E. Wolf & W. Van Dooren, De waarde van weerstand. Wat Oosterweel ons leert over besluitvorming, Kalmthout, Pelckmans Pro, 2017, 240p.

L. Huyse, De lange weg naar Neufchâteau, Leuven, Uitgeverij Van Halewyck, 1996, 231p.

Vaktijdschriftartikelen

J. Hopster, “Ongehoorzaam doch rechtvaardig?”, Filosofie Magazine 2019/12 (www.filosofie.nl)

S. Sanders, “Burgerlijk ongehoorzaam in een hut”, Filosofie Magazine 2015/9 (www.filosofie.nl)

L. Heuts & T. Rietstra, “Waarom burgerlijke ongehoorzaamheid nodig is”, Filosofie Magazine 2008/8 (www.filosofie.nl)

M. Hooghe, “Een bewegend doelwit. De sociologische en historische studie van (nieuwe) sociale bewegingen in Vlaanderen”, BTNG-RBHC 2004, 331-357 (www.journalbelgianhistory.be).

L. Van Molle, “De nieuwe vrouwenbeweging in Vlaanderen, een andere lezing”, BTNG-RBHC 2004, 359-397 (www.journalbelgianhistory.be).

P. Stouthuysen, “Oud en nieuw in één. De vredesbeweging als atypische nieuwe sociale beweging”, BTNG-RBHC 2004, 399-419 (www.journalbelgianhistory.be).

H.-Anton Van der Heyden, “De milieubeweging in de twintigste eeuw”, BTNG-RBHC 2004, 445-483 (www.journalbelgianhistory.be).

D. Houtman, “Posttraditionele identiteiten tussen essentialisme en relativisme,  BTNG-RBHC 2004, 485-507 (www.journalbelgianhistory.be).

F. Kuty, “L’interprétation démocratique pacifique peut-elle être constitutive d’une cause de justification déduite de nécessité?, Revue de Jurisprudence de Liège, Mons et Bruxelles (JLMB) 2019/40, 1890-1893.

A. Adam, “Une nouvelle ère judiciaire pour le climat? Entre juge et le politique, la Terre balance”, JLMB 2019/40, 1900-1905.

F. Kuty, “La désobéissance civile peut-elle être constitutive d’une cause de justification déduite de l’état de nécessité?”, JLMB 2018/30, 1414-1421.

A. Ogien, “La désobeissance civile peut-elle être un droit?”, Droit et Société 2015/3, 579-592 (https://www.cairn.info/revue-droit-et-societe1-2015-3-page-579.htm).

P. Lefranc, “Loflied van het algemeen collectieve-vorderingsrecht” in M.F. Rigaux & F. Daoût, Le droit face aux pauvres / Recht tegenover armen, Antehmis (te verschijnen).

P. Lefranc, “De Urgenda-case of het drama van het (internationaal) milieurecht, Tijdschrift voor omgevingsrecht en -beleid 2020, 15-27.

P. Lefranc, “De wedergeboorte van artikel 194 van het Vlaamse Gemeentedecreet en van artikel 187 van het Provinciedecreet”, Tijdschrift voor Milieurecht (TMR) 2019, 756-760.

P. Lefranc, “Artikel 17, tweede lid Ger.W.: Hooglied van het algemeen collectiefvorderingsrecht voor de hoven en rechtbanken of de zwanenzang van de Eikendael-doctrine”, TMR 2019, 239-261.

P. Lefranc, “Het Urgenda-vonnis/-arrest is (g)een politieke uitspraak (bis)”, Nederlands Juristenblad 2018, 593-603.

P. Lefranc, “Het Urgendavonnis/-arrest is (g)een politieke uitspraak”, TMR 2018, 696-705.

P. Lefranc, “De ‘actio popularis’ ter bescherming van het milieu. Wenselijk?”, TMR 2017, bijzonder nummer, 19-29.

O. Mahieu, De bezetting van het Lappersfortbos: een studie naar het repertoire van de milieubeweging binnen een transnationaal perspectief (masterproef geschiedenis UGent, 2014-2015)

Rechtspraak

Corr. Lyon 16 september 2019, JLMB 2019/40, 1890.

Corr. Bergen 3 november 2015, JLMB 2016/39, 1869.

Gent 23 december 2014, Rechtskundig Weekblad 2015-2016/12, 464, JLMB 2018/30, 1411.

Luik 28 oktober 2014, JLMB 2015/8, 376.

Corr. Brugge 17 mei 2010, Auteurs & Media 2010, 384.

Vred. Brugge (4°) 31 december 2009, Tijdschrift voor Gentse en West-Vlaamse Rechtspraak 2012, 43.

https://www.infogm.org/5634-OGM-histoire-du-proces-faucheurs-vignes-colmar

http://parolescitoyennes-loupian-bouzigues.over-blog.fr/2015/05/le-5-mai-2015-la-cour-de-cassation-a-annule-la-relaxe-des-faucheurs-volontaires-detruit-un-essai-de-vignes-avec-porte-greffes-transg

Kranten, weekbladen,…

L. Burgers, “De geschiedenis zal de klimaatzaak van Urgenda gelijk geven (net als aan veel burgerlijk ongehoorzame activisten)”, www.filosofie.nl, 15 mei 2018.

P. Venmans, “Hoe kunnen we mens blijven?”, Knack 6 maart 2019.

L. De Cauter, “De aardappeloorlog en zijn gevolgen: over de ‘ggo-gebeurtenis’ en het ‘Slow Science Manifesto’, Oikos 2017, 11-29.

D. Voorhoof en S. Gutwirth, “Activisten, geen terroristen. Burgerprotest is elementair voor elke democratie”, De Standaard 14 september 2014.

E. Brems, P. De Hert, S. Gutwirth, P. Humblet en D. Voorhoof, “Actievoerders zijn geen criminele bende”, De Standaard 2 juni 2014.

E. Langerock, “Het aardappelproces: van rechtvaardige veldbevrijding naar eigengereide bendeleden”, De Juristenkrant, 24 april 2013, 13

S. Gutwirth en D. Voorhoof, “Een eerlijk proces voor de 11 van Wetteren?”, Knack 27 maart 2013.

S. Gutwirth en D. Voorhoof, “Als de rechter kijft en slaat, krijgt de rechtsstaat klappen”, De Juristenkrant,27 maart 2013, 11.

S. Gutwirth en D. Voorhoof, “Actievoerders, aardappelen en academici”, De Standaard 1 juni 2011.

J. Braeckman, “Aan dit aardappelveld kleeft geen onrecht”, De Morgen, 31 mei 2011.

S. Gutwirth e.a., “Mondigheid is geen misdrijf. Tegen politionele aanpak van politieke acties”, De Standaard 1 mei 2010.

“Greenpeace-betogers krijgen geen straf”, Het Laatste Nieuws 15 januari 2015.

“Activisten veroordelen voor bendevorming is een gevaarlijk precedent”, Knack 15 oktober 2014.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *