De vergeten denker voor de Aarde

De vergeten denker voor de Aarde

Brian Morris roept op tot herontdekking van Lewis Mumford, milieu-visionair

Ongeveer veertig jaar geleden schreef een jonge Britse journaliste, Anne Chisholm, een boek getiteld “Philosophers of the Earth”. Het werk bevatte haar gesprekken met een aantal belangrijke ecologisten, zoals Fraser Darling, Charles Elton, Edward Wilson en Barry Commoner. Chisholm opende haar boek met de volgende woorden: “Van alle wijze mannen van wie het denken en schrijven de voorbije jaren bijgedragen heeft om het pad te effenen voor de milieurevolutie, is de Amerikaanse filosoof en schrijver Lewis Mumford wellicht de belangrijkste.”

Chisholm leidt haar boek dan ook in met een citaat van Mumford: “Alle denken die naam waardig kan niet anders dan ecologisch zijn.” Toch beschrijft Ramachandra Guha Mumford nu als de ‘vergeten’ Amerikaanse milieuactivist. Hij verdient beter.

Lewis Mumford (1895–1990) was een buitengewone man. Hij was een renaissancefiguur en één van de laatste publieke intellectuelen – radicale geleerden met een brede eruditie en wijsheid, die in een heldere stijl voor het grote publiek schreven. Hij was een eerder zelfstandige ‘eenzame denker’. Als pleitbezorger voor een libertijnse en gemeenschapsgerichte politiek, verzette hij zich altijd tegen het industrieel kapitalisme, “de verering van de machine” en de politiek van de natiestaat. Hij beschreef de Westerse politieke cultuur als een feitelijke aanbidding van de eigen “heilige drievuldigheid” zijnde “techniek, geld en materialisme”. Hij was een fervente anti-fascist en verzette zich tegen nucleaire bewapening, de anti-communistische heksenjacht van Joseph McCarthy en het imperialisme van de VS, meer bepaald de militaire betrokkenheid van de VS in Vietnam.

Mumford was een productieve schrijver, auteur van meer dan dertig boeken en meer dan duizend artikels en recensies met een brede waaier aan onderwerpen – architectuur, regionale planning, Amerikaanse cultuur, literaire kritiek en culturele antropologie. Zijn magnum opus draagt de toepasselijke titel “The Renewal of Life”. Het beschrijft een ecologische geschiedenis van de Westerse beschaving in al zijn culturele complexiteit en bevat vier inhoudelijke volumes: Technics and Civilization (1934), The Culture of Cities (1938), The Condition of Men (1944) en The Conduct of Life (1951).

Mumford wilde vooral de ontwikkeling van een ecologische wereldvisie in de Westerse cultuur volgen en zijn eigen concept van een “organische filosofie” uiteenzetten. Het is van belang te vermelden dat degenen die hem het sterkst beïnvloed hebben – de geleerden die hij het meest bewonderde – allemaal biologisch geïnspireerde geleerden of pionier-ecologisten waren: George Perkins Marsh, Peter Kropotkin, Henry David Thoreau, Patrick Geddes (in het bijzonder), William Morton Wheeler, C. Lloyd Morgan, Henri Bergson en Alfred North Whitehead.

Samen met geleerden als Edmund Husserl en Erich Fromm, benadrukte Mumford dat er sprake is van een wezenlijke paradox in het hart van het menselijk leven, aangezien er een inherente dualiteit aanwezig is in het sociale bestaan, namelijk dat mensen een intrinsiek deel van de Natuur zijn, terwijl we tegelijkertijd, door onze bewustzijnservaringen en symbolische cultuur, op een bepaalde manier gescheiden zijn van de Natuur. Mumford schreef dat mensen altijd een “tweeledig” leven leiden. We leven zowel in een natuurlijke wereld als in een “symbolische wereld” die we hebben gebouwd binnen de natuur zelf.

Anders dan veel sociale theoretici en radicale humanisten verloor Mumford, hoewel hij altijd het belang van de menselijke cultuur onderstreepte, nooit uit het oog dat mensen in essentie organische wezens zijn. De sleutelconcepten van Mumfords organisch humanisme zijn daarom heelheid, ontstaan, dynamische balans, autonomie en creatieve continuïteit. Van daaruit gaf hij rake kritieken niet alleen op de Cartesiaanse mechanistische filosofie – die hij als wezenlijk anti-leven beschreef – maar ook op de gedragspsychologie, het existentialisme en het logisch positivisme, en dat net op het moment dat deze benaderingen hun hoogdagen beleefden.

Als dialectisch denker was Mumford altijd gekant tegen het construeren van radicale tegenstellingen – tussen verandering en stabiliteit, tussen antropocentrisme en biocentrisme, tussen menswetenschappen en exacte wetenschappen, of tussen individu en maatschappij. Mumford legde nadruk op het belang van een sociaal leven en legde tegelijk een evenwaardige klemtoon op de autonomie van de individuele persoonlijkheid, en uiteindelijk van alle organismen in het levensweb.

Hij omarmde de evolutietheorie van Darwin en verklaarde dat mensen een product van natuurlijke evolutie waren en (in tegenstelling tot Descartes) dat er bijgevolg geen radicale tweedeling bestond tussen mensen en de natuurlijke wereld of meer bepaald andere levensvormen. In navolging van Darwin benadrukte Mumford dat de wereld – de natuur – geen machine is, maar een evolutionair proces dat alleen begrepen kon worden door een organische, ontwikkelingsgerichte manier van denken en een holistische (relationele) kennistheorie. Dit beschreef hij als een “organische filosofie”.

Hoewel Mumfords geschriften warm onthaald werden door ecoprimitivisten vanwege zijn scherpe kritiek op het industrieel kapitalisme en de “megamachine”, is het belangrijk te erkennen dat Mumford nooit anti-technologie, anti-stad of anti-wetenschap was. Hij beklemtoonde altijd het belang van de stedelijke beschaving. Noch maakte hij een fetisj van het ‘wildernis’ concept maar benadrukte eerder, zoals Rabindranath Tagore en René Dubos, de positieve en creatieve aspecten van de menselijke interacties met de natuur en het belang van vermenselijkte en culturele landschappen die in realiteit de leefomgeving van de meeste mensen vormen.

Mumford hamerde altijd op het belang van diversiteit en de noodzaak om een ecologische gevoeligheid te ontwikkelen en te voeden. Om die reden vond hij het belangrijk om wildernisgebieden (natuurlijke landschappen), het platteland (culturele landschappen zoals oude bossen, parken, weiden, tuinen en akkers) en stedelijke ‘settings’ te ontwikkelen en te bewaren. Het dorp en de stad dienen ingeperkt te worden, op maat aangepast aan de menselijke noden en het menselijk welzijn, terwijl tegelijkertijd een natuurlijke (groene) dimensie in de stedelijk context aangebracht of hersteld moet worden. Mumford beweerde altijd dat mensen daarom een bewustzijn van “actief partnerschap” of “kameraadschap” met de natuurlijke wereld moeten ontwikkelen. Religie definieerde hij als een gevoel van “gemeenschap met alle leven”.

In een tijd waarin kapitalisme nog altijd triomfeert en condities creëert die angst en onzekerheid, sociale ontwrichting, grote economische ongelijkheden en een politieke en ecologische crisis veroorzaken, blijven de organische filosofie van Lewis Mumford en zijn suggesties voor een radicale sociale verandering, die hij noodzakelijk achtte voor de “hernieuwing van het leven”, absoluut relevant voor een hedendaagse politieke ecologie.

We mogen Mumford niet vergeten.

Brian Morris Bron: Resurgence & Ecologist: January/February 2017 No. 300 Dit artikel verscheen eerder in Resurgence & Ecologist issue 300, January/February 2017. Alle rechten van dit artikel zijn voorbehouden aan The Resurgence Trust. Om een exemplaar van het magazine te kopen, meer artikels te lezen of the Trust te ontdekken, bezoek www.resurgence.org.

Brian Morris is professor emeritus Antropologie aan het Goldsmiths College, Universiteit van Londen en is auteur van Pioneers of Ecological Humanism (Book Guild, 2012). Vertaling: Ilse Steen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *