Leestip – What if we stopped pretending?

Leestip – What if we stopped pretending?

Deze week heb ik een klein boekje van de gekende Amerikaanse schrijver Jonathan Franzen gekocht. “What if we stopped pretending?” – “wat als we zouden ophouden ons iets wijs te maken?” vraagt Franzen in de titel van het boekje.

Volgens Franzen en een steeds groter wordend aantal stemmen is een rampzalige opwarming van het klimaat boven de drempel van twee graden alleen nog theoretisch te voorkomen. De hiervoor vereiste maatregelen zijn echter zo omvattend en zo ingrijpend dat hun implementatie volstrekt irreëel is. De voorbije drie decennia hebben we de kans gemist om de botsing van de Titanic met de ijsberg nog te voorkomen, nu is het te laat. “Sinds dertig jaar is het duidelijk wat moet gebeuren maar ondanks ernstige inspanningen hebben we geen wezenlijke vooruitgang geboekt om het doel te bereiken. Vandaag is de wetenschappelijke evidentie onweerlegbaar. Als je jonger bent dan zestig jaar dan bestaat er een reële kans dat je getuige zal worden van de radicale destabilisatie van het leven op aarde – grootschalige misoogsten, apocalyptische branden, ineenstortende economieën, epische overstromingen, honderden miljoenen klimaatvluchtelingen. Als je onder de dertig bent, is het zo goed als zeker dat je dit zult meemaken.”

De aloude mantra van alle milieurapporten, van het milieuactivisme en het milieubeleid – het is ernstig, zelfs zeer ernstig maar nog niet hopeloos, we kunnen “de aarde nog redden” – deze mantra is, aldus Franzen, uitgezongen.

We zouden moeten ophouden ons wijs te maken dat we het heft nog in handen hebben. De ‘point of no return’, het kantelpunt waarna de opwarming door positieve terugkoppeling gaat doorschieten, valt niet meer te ontlopen. Daarvoor ontbreekt de collectieve wil op de Titanic, is de bereidheid om de eigen korte termijn belangen op te offeren, te gering en is de onenigheid onder de passagiers te groot.

Er zijn volgens Franzen twee mogelijke reacties op deze situatie: we kunnen blijven beweren en hopen dat de catastrofe nog af te wenden is om daarbij steeds meer gefrustreerd, gedeprimeerd en woedend te worden over halfslachtige maatregelen of we kunnen aanvaarden dat de catastrofe zich zal voltrekken en beginnen om te herdenken wat het betekent hoop te hebben.

Ook al zal de klimaatcatastrofe grote menselijke ellende en het verlies van zoveel rijkdom en schoonheid van de natuur met zich mee brengen, de wereld zal niet van het éne moment op het andere ophouden te bestaan. Met het aanvaarden van de onvermijdelijkheid van de klimaatcatastrofe beginnen zich andere prioriteiten te stellen voor het persoonlijke engagement. In plaats van al zijn energie te steken in het klimaatactivisme om het onmogelijke toch noch mogelijk te maken zou de aandacht meer moeten uitgaan naar het behoud en herstel van zoveel mogelijk natuur, naar lokale zelfredzaamheid, gemeenschapsvorming, herverdeling, strijd tegen alle vormen van discriminatie en naar opvoeding tot vreedzaamheid, solidariteit en zorg voor mens en natuur. Zo zouden we een ongeziene omvang van gastvrijheid moeten inoefenen om straks miljoenen klimaatvluchtlingen onderdak te willen en kunnen geven. We zouden onze verloren gegane bekwaamheden om dingen zelf te maken, om dingen te herstellen, allerhande technische en sociale vaardigheden die we zullen nodig hebben, opnieuw moeten toe-eigenen.

Men zou kunnen opwerpen dat om het ene te doen men het andere niet moet laten, dat het klimaatactivisme en de agenda van een radicale sociaal-culturele en economische verandering elkaar aanvullen of onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Voor een deel klopt dit zeker maar waar Franzen bezorgd over lijkt te zijn, is dat de klimaatcrisis en de strijd ertegen tot een soort tunnelvisie leidt, dat men niets anders meer ziet, dat al de psychische energie wordt opgezogen door de éne bekommernis en angst.

En in de windschaduw van deze obsessie om de wereld te redden van de klimaatramp, gaat de grote industrie dromen koesteren van een nieuwe lange golf van “groene” groei, staat men in de startblokken om in het straks ijsvrije noordpoolgebied en langs de kusten van Groenland de grondstoffen te delven voor al de batterijen, zonnepanelen, windturbines, elektrische auto’s van de groene energie-transitie. De “Green Deal” moet de wereld redden van de klimaatramp door nog eens zoveel natuur op te offeren, nu aan mega hernieuwbare energie installaties.

In het betoog van Franzen komt verder ook een oude spanning tussen milieubescherming en natuurbehoud terug aan de oppervlakte. Ook al liggen die twee in elkaars verlengde of overlappen elkaar, ze zijn niet hetzelfde wat hun diepere motivatie en bekommernis betreft. Er zijn veel oprechte milieubeschermers die ver af staan van de natuur, de ene plant niet van de andere kunnen onderscheiden, er zijn veel oprechte natuurbeschermers die tevreden zijn als er voldoende natuurgebieden zijn voor het behoud van de biodiversiteit. De klimaatcrisis is uiteraard zowel een milieuprobleem als een bedreiging voor de biodiversiteit. De bekommernissen van de milieubescherming en van het natuurbehoud vlooien hier samen wat de verschillen in motivatie en aandacht echter niet wegneemt. Terwijl een milieubeschermer de plaatsing van talloze windturbines toejuicht, telt de natuurbeschermer de dierlijke slachtoffers en maakt zich zorgen over de impact op de ecologie.

Het essay van Franzen en het toegevoegde interview met hem bieden veel stof tot nadenken.

Franzen, Jonathan, What If We Stopped Pretending?, London, 2021

Het essay werd voor het  eerst gepubliceerd in The New Yorker op 8 september 2019.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *