Postmoderniteit: een onvoltooid project

Postmoderniteit: een onvoltooid project

Maar ik zal mijn mond niet houden, zo beklemd als mijn hart is,

zal ik spreken, zo bitter als mijn ziel is, zal ik klagen. Ben ik de zee

of het zeemonster? Moet U mij daarom bewaken?

– Boek Job (7:11-12)

 

Het geloof in de vrije markt is de laatste restant van wat Lyotard ‘de grote verhalen van de moderniteit’ noemde. Het postuleert een spontane historische vooruitgang richting economische welvaart en groei gebaseerd op de vrije interactie tussen rationele individuen die hun private belangen nastreven. Deze idee is echter een secularisering van de Voorzienigheidstheologie, waar God de spontane orde van de wereld richting heil bewerkstelligt. In de hedendaagse context waarin God niet meer de werking van de vrije markt garandeert – zoals nog het geval bij Adam Smith – en financiële en economische crises elkaar snel opvolgen, is het aangeraden ook dit laatste grote verhaal af te zweren.

De dood van God, een voorbarige conclusie

In 1979 schrijft Jean-François Lyotard La Condition Postmoderne, een rapport voor de universiteitsraad van Québec over de toestand van de hedendaagse wetenschappen.[1] Hij kondigt daar het einde van de moderniteit en de grote verhalen aan. De moderniteit werd zogezegd gekenmerkt door een geloof in de menselijke rede en de overtuiging dat als de mens gebruik zou maken van die rede, hij vooruitgang zou boeken. De moderne beschaving had een vaste betekenishorizon ter beschikking die zin gaf aan haar ondernemingen. Zij ging er steeds op vooruit dankzij haar vertrouwen in de universele rede. Dergelijke redeneringen animeerden niet enkel politieke projecten zoals het liberalisme en het socialisme, maar ook de grote filosofische systemen zoals die van Hegel, Kant en de Franse verlichtingsfilosofen. Dit optimisme had een duidelijke herkomst in de Christelijke theologie. Het zette de hoop verder dat de mensheid geschikt was voor verlossing als zij haar zondigheid kon overwinnen door gebruik te maken van het inzicht door God aan de mens geschonken. Eenmaal de mens geleerd had zijn door God gegeven capaciteiten te ontplooien, zou hij zich bewegen richting verlossing. De expliciete verwijzing naar God mag dan wel verdwenen zijn, het geloof in vooruitgang en universele rationaliteit blijven erfgenamen van de Christelijke traditie. Volgens Lyotard hebben de grote verhalen echter een beslissende nederlaag geleden in de 20ste eeuw. De gruwelijke efficiëntie van de loopgraven in Wereldoorlog I en de Shoah in Wereldoorlog II openbaarde een duistere kant aan de moderniteit. Hoe kan men nog geloven in de onstuitbare vooruitgang van de rede na Auschwitz? Lyotard geeft daarmee een nieuwe invulling aan Nietzsches devies van de dood van God: de Westerse geschiedenis heeft geen betekenis meer die ons vertrouwen kan geven in de toekomst. Die horizon is definitief uitgewist. De wetenschappen moeten dan ook afscheid nemen van het rationalistisch vooruitgangsoptimisme.

Deze conclusie was echter voorbarig. Eén wetenschap biedt nog dapper weerstand tegen het postmodernisme. De economische wetenschap vertrekt nog steeds van een geloof in de menselijke rationaliteit en dat die tot grotere welvaart zal leiden. Als elk individu handelt op basis van rationele kosten-batenanalyses, zal de wereldeconomie onvermijdelijk erop vooruitgaan. De wisselwerking van private belangen brengt zogezegd een spontane orde op gang die leidt naar steeds meer welvaart.[2] De onbesproken dogma’s van dit denkbeeld zijn dat economische groei de enige mogelijke uitdrukking is van een betere wereld en dat de economie inherent gericht is op evenwichtige groei. Elke keer deze vooruitgang gestuit wordt, zoeken de economen naar irrationele distorsies die de natuurlijke oriëntatie van de economie verstoord zouden hebben. De Great Depression is bijvoorbeeld niet het gevolg van overdreven kapitalisme, maar van ondoordachte staatsinterventies.[3] Volgens recente ontwikkelingen in behavioural economics, komen financiële crises niet voort uit overdreven deregulering, maar uit psychologische biases die de beslissingen van financiële actoren perverteren.[4] In alle gevallen blijft de conclusie dezelfde: in normale omstandigheden dient de vrije markt zuiver het algemeen belang.

Aangezien het grote verhaal van de economische vooruitgang nog de enige overblijver is, breidt het zich ook uit naar andere maatschappelijke domeinen. Vroeger was bijvoorbeeld de universiteit een oord van Bildung, een instituut waar maatschappelijke vooruitgang gesteund werd door jongeren in te leiden tot de cultuur die de intellectuele rede heeft gevormd. Vandaag heeft de economische logica de onderwijsinstellingen gekoloniseerd. Studeren is een investering in menselijk kapitaal[5] en de universiteit is een instelling die jongeren voorbereidt op de arbeidsmarkt. Initiatieven zoals studentenleningen en de massale mediacampagnes rond STEM-wetenschappen moeten dan ook vooral jongeren overhalen om economisch interessante studies aan te vatten zoals ingenieurswetenschappen of management – en zeker niet geschiedenis of filosofie. De moderniteit is dus nog niet voorbij. Integendeel, één groot verhaal is erin geslaagd om de andere te verdringen en de maatschappij om te vormen in haar evenbeeld. Het moderne vooruitgangsoptimisme leeft voort in de economische wetenschappen.

De cultus van de vrije markt

Net zoals de andere grote verhalen, vindt ook het vrije-marktdenken haar voedingsbodem in de theologie.[6] Een handig vertrekpunt is Adam Smiths metafoor van de onzichtbare hand van de markt. Hoewel Smith deze uitdrukking slechts driemaal expliciet gebruikt in zijn volledige oeuvre, is het een toonbeeld van geloof in de vrije markt. Volgens Smith zijn mensen van nature geneigd om hun eigen belangen na te streven en daarom hun goederen te ruilen voor de goederen van anderen. De gemeenschappelijke rijkdom groeit doordat bijvoorbeeld beenhouwers uit eigenbelang vlees verkopen en klanten uit eigenbelang daarvoor willen betalen.[7] Beide partijen hebben elkaar uiteindelijk vooruit geholpen, zonder dat ze daarvoor in elkaar geïnteresseerd zouden moeten zijn. Sterker zelfs, een altruïstische overheid die zou ingrijpen om sociale rechtvaardigheid te garanderen, is gedoemd tot falen. De vrije markt wordt geleid door een onzichtbare hand, wat betekent dat geen enkel individu – ook de overheid niet – over voldoende kennis beschikt om de economie succesvol te sturen.

De ‘onzichtbare hand van de markt’ was voor Smiths tijdgenoten een evidente verwijzing naar de traditie van de natuurlijke theologie.[8] Volgens de Britse wetenschappelijke traditie (o.m. Bacon en Newton), kon men op twee manieren Gods wil ontcijferen: in de Heilige Schrift en in de schepping, ‘het boek van de natuur’. Aangezien God geeft om zijn schepping, is Hij bezorgd om de verlossing van de wereld. De Goddelijke Voorzienigheid is bijgevolg gericht op het bestuur van de wereld richting verlossing. In de middeleeuwse theologie heette dit Goddelijk bestuur dan ook ‘providentiële economie’.[9] Voor de middeleeuwers verwees het begrip ‘economie’ immers niet zozeer naar markt en ruilhandel, maar vooral naar de wijze waarop God de wereld organiseerde om het heil te bewerkstelligen. Die providentiële economie had echter een eigenaardig karakter. Mocht God immers rechtstreeks zijn plannen implementeren in de menselijke geschiedenis, dan zou hij daarmee de menselijke vrijheid opheffen. Zijn bevelen zouden automatisch uitgevoerd worden zonder dat daar vrije wil aan te pas komt. Hoe zou een feilbaar en eindige schepsel immers een almachtige Schepper kunnen weerstaan? Het Goddelijk bestuur van de wereld moet dus indirect verlopen. God beperkt vrijwillig zijn almacht door zich te houden aan een reeks algemene, abstracte natuurwetten. Binnen dat kader creëert Hij zijn schepselen zodanig dat zij spontaan zijn wil zullen uitvoeren, zelfs al heeft Hij dat niet expliciet opgedragen. Hij ‘programmeert’, als het ware, elk schepsel op zo’n manier dat het compatibel is met alle andere schepselen. Wanneer alle wezens hun eigen natuur verwezenlijken, zullen zij spontaan Gods providentieel plan uitvoeren, zonder dat Hij heeft moeten ingrijpen.

Thomas van Aquino legt dit systeem uit aan de hand van een boogschuttersmetafoor.[10] Een pijl beweegt zich richting de roos uit eigen kracht, maar ontvangt die kracht en doelgerichtheid via een externe actor, de boogschutter. Deze laatste bepaalt de richting van de bewegingskracht in de pijl. Op gelijkaardige wijze handelen Gods schepselen op eigen initiatief in de wereld, maar zijn die handelingen vooraf gekaderd door Gods scheppingsdaad die hen de juiste doelgerichtheid geeft. Individuele wezens lijken dan wel te handelen uit eigen beweging – en tot op zekere hoogte is dat ook zo – maar die spontaniteit is van bovenaf verkregen. In feite zijn zij telkens, zonder het zelf altijd te beseffen, ook vertegenwoordigers van de wil van God. Bij niet-rationele schepselen verloopt dit proces automatisch. Aangezien zij geen vrije wil hebben, kan God volledig van tevoren hun levensloop vastleggen. Mensen daarentegen hebben een vrije wil en kunnen hun taak als uitvoerders van Gods Voorzienigheid dus weigeren. Zij kunnen handelen tegen hun natuur in. Vandaar dat het de taak van de Kerk is om de mensen te overtuigen van hun rol in Gods providentieel plan opdat zij uit vrije wil ervoor kiezen om Gods wil te doen geschieden op aarde als in de hemel. De transcendente orde ten opzichte van God en de immanente orde van de natuur vallen bijgevolg samen. De wereld verschijnt als een gestructureerd en zelfgenoegzaam geheel omdat God deze structuur in den beginne in de schepping gelegd heeft. God heeft de wereld geschapen alsof er, als het ware, geen God was of nodig zou zijn. Het is dan ook geen toeval als providentiële theologen soms spreken over een ‘onzichtbare hand van God’.[11]

Dit denkbeeld vormt het paradigma voor het moderne vrije-marktdenken. God schept de wereld zodanig dat een welwillende orde groeit uit de spontane interactie van individuele schepselen. Elke gebeurtenis is bijgevolg een teken van de wil van God. Zelfs de gruwelijkste wandaden zijn uiteindelijk noodzakelijke stappen in Gods ondoorgrondelijke wegen in de heilsgeschiedenis. Het is de taak van de mensheid om dit verloop te aanvaarden en zelf vrijwillig verder te zetten. Insgelijks beweert het vrije-marktdenken dat private belangen spontaan interageren op een manier die de algemene welvaart bevordert. Niet de onzichtbare hand van God, maar van de markt garandeert de verlossing hier. Elke prijsschommeling werkt als een uitdrukking van de ‘wil van de markt’, waarnaar geluisterd moet worden.[12] Wanneer bijvoorbeeld de lonen in de ICT-sector stijgen en in de kunstsector dalen, is dit een signaal voor kunstenaars om zich om te scholen tot ICT-experten. De vraag naar ICT-expertise stijgt, terwijl die naar kunstenaars daalt. De economie zou dus het best gediend zijn met meer ICT-experten en minder kunstenaars. De prijs van arbeid drukt de wil van de markt uit en als de economie moet groeien, moeten individuele actoren hun rol aanvaarden als pionnen van de onzichtbare hand van de markt. Net zoals God zijn schepselen niet expliciet heeft moeten opdragen om zijn wil uit te voeren, moet de markt niet rechtstreeks ingrijpen om haar wil te doen geschieden op aarde.

In Marxiaanse termen getuigt het geloof in de vrije markt van een fetisjistische houding.[13] Mensen zien de prijsschommelingen op de vrije markt als een dwangmatig proces dat buiten hun wil om fluctueert, alsof het bezeten zou zijn door goddelijke machten. Bij Adam Smith was dit nog letterlijk het geval in zover de ‘onzichtbare hand van de markt’ werkelijk voor hem een uitdrukking van de Goddelijke Voorzienigheid was. Bij hedendaagse economen is het fetisjisme subtieler. De markt is een zelfstandig wezen met een eigen wil geworden die de macht heeft om mensenlevens te sturen en, zo nodig, overbodig te maken. De evoluties van de markt overkomen bijgevolg de mensheid als een noodlot, terwijl zij nochtans zelf verantwoordelijk zijn voor die marktprocessen. Hoe voorspoedig de menselijke geschiedenis zal verlopen, hangt volgens dit systeem af van hoe gedwee individuen zich onderwerpen aan de wil van deze abstracte godheid. Terwijl God kon rekenen op de Kerk als instituut om de mensen te overtuigen van hun rol in zijn providentieel plan, heeft de markt werkloosheidsdiensten, uitzendkantoren en sociale werkers om arbeidskrachten te overhalen zich te schikken naar de wil van de markt en die bewust te omarmen.

O Fortuna

Hoewel de expliciete referentie aan de Goddelijke Voorzienigheid verdwenen is, houdt de economische wetenschap God toch nog postuum in leven. Hij is gereïncarneerd in de gedaante van ‘de markt’. Net zoals God vroeger zelden zelf verscheen, maar sprak via zijn discipelen en profeten, komen wij vandaag ook nooit in aanraking met ‘de markt’ als zodanig, maar enkel met haar vertegenwoordigers, de Dow Jones, de Europese Centrale Bank, het Internationaal Monetair Fonds. In tegenstelling tot de middeleeuwse theologie, is er hier echter geen almachtig opperwezen meer om de welwillendheid van de heilsgeschiedenis te garanderen. Dat God goed en het beste met ons voorheeft, geldt haast per definitie. Waarom zouden echter private belangen nog steeds algemene welvaart teweegbrengen als er niet meer, zoals voor Smith, een welwillende God schuilgaat achter de vrije markt? De eeuwige wederkeer van financiële en economische crises biedt immers een schat aan tegenvoorbeelden voor de welwillendheid van de vrije markt. In plaats van een opwaartse vooruitgang richting verlossing lijken de economische voorspellingen met de regelmaat van de klok meer op apocalyptische oraties van het einde der tijden. Lyotards analyse omtrent het einde van de grote verhalen is dus ook van toepassing op het vooruitgangsoptimisme van de economische wetenschappen. Nadat de meeste grote verhalen reeds hun einde vonden door Auschwitz, ondermijnen de steeds frequentere economische tegenslagen het geloof in de vrije markt. Wie nog steeds beweert dat de vrije markt de beste van alle mogelijke werelden is, klinkt bijgelovig.

Het is dan ook een kwestie van alternatieven vinden voor het grote verhaal van de vrije markt. In plaats van economische theorieën te baseren op de idee dat de interactie tussen rationele actoren spontaan leidt tot economische vooruitgang, moeten wij inzetten op andere theorieën, die breken met dit naïef optimisme. Men kan het geloof in de vrije markt op twee fronten bekritiseren. Enerzijds ondermijnt de ecologische economie het geloof in vooruitgang door limieten te stellen aan de economische groei.[14] Wie ervan uitgaat dat de aarde wezenlijk een eindig ecosysteem is waarin ook de economische productiviteit niet eindeloos kan groeien, breekt met de Christelijke erfenis van de economische theorie. Er is geen verlossend licht, maar enkel entropie aan het einde van de tunnel. Het doel van de economie is dan niet meer eindeloos groeien, maar een organisatie op poten zetten die een duurzame samenleving zo lang mogelijk kan onderhouden voor toekomstige generaties. De economie moet rekening houden met de gegeven eindigheid van natuurlijke bronnen. Uiteindelijk is zelfs de menselijke soort eindig, en dus niet voorbestemd voor een reditus ad Deum tot in de eeuwigheid.

Anderzijds betwijfelt Hyman Minsky’s post-Keynesianisme het geloof in rationele marktprocessen.[15] Volgens zijn financial instability hypothesis zijn financiële markten onderhevig aan cyclische bewegingen van stabiliteit en instabiliteit door de verwevenheid van rationele en irrationele factoren in individuele economische beslissingen. Minsky schrijft een belangrijke rol toe aan de overheid om deze cycli te bedwingen. De onvoorspelbare fluctuaties van de markten worden dan niet meer een onoverkomelijk noodlot dat op onze hoofden neerstort, maar een onstuimige kracht die de overheid moet leren bedwingen. Niet Smiths onzichtbare hand, maar Machiavelli’s Fortuna is dan de metafoor van de markt: “Ik besluit dus het volgende, namelijk dat het beter is onbevreesd te zijn dan voorzichtig, want Fortuna is een vrouw. Om haar onder controle te houden, is het noodzakelijk haar te slaan en te bedwingen. Men stelt immers vast dat zij zich sneller laat domineren door zulke figuren dan door degenen die zich door haar laten doen.”[16] De mens mag zich niet zomaar onderwerpen aan het Goddelijk noodlot dat regeert met een onzichtbare hand, maar moet zich zijn lot toe-eigenen en de markt confronteren. Slechts door de economische wetenschap te ontdoen van haar geloof in een evenwichtige spontane marktorde, wordt duidelijk welke rol de overheid kan spelen in het bedwingen van de ‘wil van de markt’.

Wat beide heterodoxe theorieën (ecologische economie en post-Keynesianisme) gemeen hebben, is dat zij de neiging tot evenwicht en spontane orde inruilen voor een economisch systeem gekenmerkt door een parallelle tendens tot wanorde die bedwongen moet worden. Daarmee voleindigen zij het project van de postmoderniteit. Door het rationalistisch vooruitgangsoptimisme van het vrije-marktdenken te bekritiseren, ondergraven zij het laatste grote verhaal, dat van de Heilige Voorzienigheid die met haar onzichtbare hand de schepping richting economische welvaart leidt. De hoop die deze theorieën belichamen, is die van onze emancipatie jegens onze onderwerping aan de noodlottige wil van de markt.

Tim Christiaens

Tim Christiaens is doctorandus aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte, KU Leuven.

[1] Jean-François Lyotard, La Condition Postmoderne: Rapport sur le Savoir, Parijs: Les Editions de Minuit, 1979.

[2] Friedrich Hayek, Law, Legislation and Liberty, Londen: Routledge, 2013.

[3] Milton Friedman, Capitalism and Freedom, Chicago: University of Chicago Press, 2002, p. 50.

[4] Philip Mirowski, Never let a Serious Crisis go to Waste: How Neoliberalism survived the Financial Meltdown, Londen: Verso Books, 2014, pp. 256-263.

[5] Gary Becker, Human Capital: A Theoretical and Empirical Analysis with Special Reference to Education, Chicago: University of Chicago Press, 1964.

[6] Deze stelling vindt recent veel bijval in de kritische theorie: zie o.m. Giorgio Agamben, The Kingdom and the Glory, Stanford: Stanford University Press, 2011; Joseph Vogl, Het Spook van het Kapitaal, Amsterdam: Boom Uitgeverij, 2013; Warren Montag & Mike Hill, The Other Adam Smith, Stanford: Stanford University Press, 2015.

[7] Adam Smith, An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations, Oxford: Clarendon Press, 1976, pp. 26-27.

[8] Jacob Viner, The Role of Providence in the Social Order, Philadelphia: American Philosophical Society, 1972; Peter Harrison (2011), ‘Adam Smith and the History of the Invisible Hand’, Journal of the History of Ideas, vol. 72, nr. 1, pp. 29-49; Paul Oslington, Political Economy as Natural Theology: Smith, Malthus and their Followers, Londen: Routledge, 2018.

[9] Marie-José Mondzain, Image, Icon, Economy: The Byzantine Origins of the Contemporary Imaginary, Stanford: Stanford University Press, 2005, p. 38.

[10] Thomas van Aquino, Summa Theologica I, q. 103 a.1 ad 1 (http://www.corpusthomisticum.org/iopera.html).

[11] Giorgio Agamben, The Kingdom and the Glory, Stanford: Stanford University Press, 2011, p. 284.

[12] Friedrich Hayek, ‘The Use of Knowledge in Society’, in: Friedrich Hayek, Individualism and Economic Order, Chicago: Chicago University Press, 1980, pp. 77-91.

[13] Karl Marx, Het Kapitaal, Amsterdam: Boom Uitgeverij, 2010, pp. 69-81.

[14] Nicholas Georgescu-Roegen, The Entropy Law and the Economic Process, Cambridge: Harvard University Press, 1971; Donella Meadows et al., Limits to Growth: A Report for the Club of Rome’s Project on the Predicament of Mankind, New York: Universe Books, 1972. Georgescu-Roegens versie van ecologische economie is echter niet helemaal vrij van theologische precedenten. In plaats van het vooruitgangsoptimisme van de Voorzienigheidstheologie, predikt hij de vrees voor achteruitgang en het einde der tijden uit Paulus’ Tweede Brief aan de Thessalonicenzen (zie Massimo Cacciari, Il Potere che frena, Milaan: Adelphi, 2013). Daarin waarschuwt Paulus voor de komst van de Antichrist en raadt hij de gelovigen aan om aan ‘katechon’ te vinden die het proces van het einde der tijden kan vertragen. Insgelijks beweert Georgescu-Roegen dat de wet van de entropie uit de thermodynamica de onvermijdelijke ondergang van ons zonnestelsel voorspelt en dat de mens in levensprocessen moet investeren die deze ondergang zo lang mogelijk kunnen tegenhouden (zie Nicholas Georgescu-Roegen (1975), ‘Energy and Economic Myths’, Southern Economic Journal, vol. 41, nr. 3, pp. 347-381).

[15] Joseph Vogl, Het Spook van het Kapitaal, Amsterdam: Boom Uitgeverij, 2013. Voor een uitgebreidere toepassing van Minsky’s gedachtengoed: Charles Kindleberger & Robert Aliber, Manias, Panics and Crashes: A History of Financial Crises, Londen: Palgrave MacMillan, 2015; Hyman Minsky, Can ‘it’ happen again? Essays on Finance and Instability, Londen: Routledge, 2016; Steve Keen, Can we avoid another Financial Crisis?, Londen: Polity Press, 2017.

[16] Niccolò Machiavelli, Tutte le Opere, Firenze: Sansoni Editore, 1971, p. 296, mijn (vrije) vertaling.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *