De intrusie van Gaia

De intrusie van Gaia

[1]

Isabelle Stengers en vertaald door Rokus Hofstede

Het artikel van Stengers in een heldere vertaling van Rokus doet ons verwonderen door de krachtige invulling van Gaia, de tegelijkertijd tegenstrijdige gevoelens oproept.  De auteur benadrukt het belang van het benoemen om te laten voelen en denken. GAIA, een naam tot misverstanden leidt en ten onrechte op de tegenstelling tussen de wetenschappen en de zogenaamde niet wetenschappelijke kennisvormen. GAIA is een netwerk van relaties, maar zeker niet te reduceren tot de optelsom van de processen tussen de ontelbare populaties die de planeet rijk is. GAIA is ook een ‘wezen’. Is die samenhang geruststellend of juist niet. Moet GAIA beschermd worden, of beschermt GAIA of is daarentegen lichtgeraakt of onverschillig. GAIA vraagt ons niets.

Met goedkeuring van de auteur en de vertaler mogen we het artikel in de Aardewerk-brief opnemen.

Gaia benoemen en de rampen die zich aftekenen karakteriseren als iets wat zich opdringt [en tant qu’intrusion], is in wezen – daarop moeten we de grootste nadruk leggen – een pragmatische handeling. Benoemen is niet zeggen wat waar is, maar het benoemde het vermogen toekennen ons te laten voelen en denken op een manier die strookt met de naam. In dit geval gaat het erom dat we de verleiding moeten weerstaan om iets wat een evenement is, iets wat ons ter discussie stelt, te reduceren tot een gewoon ‘probleem’. Maar ook dat we het verschil handhaven tussen de opgedrongen vraag en het te scheppen antwoord. Gaia benoemen als ‘zij die zich opdringt’, is haar meteen ook karakteriseren als een kracht die blind is voor de schade die ze berokkent – zoals geldt voor alles wat zich opdringt. Daarom is het te scheppen antwoord geen ‘antwoord op Gaia’, maar een antwoord zowel op datgene wat tot haar intrusie heeft geleid, als op de gevolgen ervan.

               Gaia is in dit essay dus niet de ‘concrete’ aarde, en al evenmin de Oermoeder die wordt benoemd en aangeroepen wanneer we eropuit zijn om onze verbondenheid met de aarde tot uitdrukking te brengen en voelbaar te maken, om een gevoel van toebehoren aan de aarde op te wekken daar waar scheiding de overhand had, en om uit dat toebehoren nieuwe levenskracht, strijdlust en denkenergie te putten[2]. Wat we hier moeten denken is intrusie, niet toebehoren.

               Maar waarom dan, zo luidt de voor de hand liggende tegenwerping, gebruikmaken van een naam die tot misverstanden aanleiding kan geven? Waarom, zo opperde een vriend, datgene wat zich opdringt niet benoemen als Ouranos of Kronos, de verschrikkelijke kinderen van de mythologische Gaia? We moeten die tegenwerping serieus nemen; benoemen is weliswaar een pragmatische en geen definitorische handeling – het is dus geen toe-eigening –maar dat betekent niet dat de gegeven naam willekeurig is. In casu besef ik dat de keuze voor die naam, Gaia, een risico inhoudt, maar het is een risico dat ik accepteer, omdat het mij er ook om gaat degenen die aanstoot zouden kunnen nemen aan het idee van een blinde of onverschillige Gaia tot voelen en denken aan te zetten. Het feit dat die naam, Gaia, in de twintigste eeuw in eerste instantie gelinkt was aan een stelling van wetenschappelijke oorsprong wil ik niet uitvlakken, maar juist benadrukken. Met andere woorden, ik wil het inzicht stimuleren dat we weerstand moeten bieden aan de verleiding een harde tegenstelling te zien tussen de wetenschappen en de zogeheten ‘niet-wetenschappelijke’ kennisvormen, waartussen we juist koppelingen moeten aanbrengen als we willen leren hoe te reageren op wat al begonnen is.

               Wat ik Gaia noem is namelijk aan het begin van de jaren zeventig zo gedoopt door James Lovelock en Lynn Margulis. Zij trokken lering uit onderzoek waarin werd gefocust op het dichte geheel van relaties waarin koppelingen werden aangebracht tussen wat wetenschappelijke vakgebieden doorgaans separaat behandelden: levensvormen, oceanen, de atmosfeer, het klimaat, meer of minder vruchtbare bodems. Een naam – Gaia – geven aan dat netwerk van relaties was de nadruk leggen op twee gevolgen van zulk onderzoek. Datgene waarvan wij afhankelijk zijn, en dat zo vaak is omschreven als het ‘gegevene’, het globaal gezien stabiele kader van onze geschiedenissen en onze plannen, is het resultaat van een geschiedenis van co-evolutie, waarvan de eerste bewerkers, de ware, niet aflatende makers, bestonden uit ontelbare populaties van micro-organismes. En Gaia, de ‘levende planeet’, moet worden erkend als een ‘wezen’ en niet gelijkgesteld met een som van processen, zoals we bijvoorbeeld ook erkennen dat een rat een wezen is; Gaia is voorzien van een geschiedenis maar ook van een hoogsteigen regime van activiteit, ontstaan uit de talloze, specifieke en onderling verweven koppelingen van de processen waaruit ze bestaat, waarbij de variatie van het ene proces allerlei repercussies kan hebben die inwerken op de andere processen. Gaia onderzoeken is daarmee iets onderzoeken wat samenhang vertoont, en de vragen die naar aanleiding van een afzonderlijk proces worden gesteld, kunnen soms onverwachte antwoorden opleveren waarbij het geheel betrokken is.

               Misschien had Lovelock een stap te ver gezet toen hij beweerde dat die koppelingen zorgen voor het soort stabiliteit dat we doorgaans toekennen aan een levend, in goede gezondheid verkerend organisme, waarbij de repercussies tussen processen er dan voor zorgen dat de gevolgen van een variatie minder groot zijn. Gaia leek zo de trekken te krijgen van een goede, voedende moeder, wier gezondheid diende te worden beschermd. Tegenwoordig is ons inzicht in de manieren waarop Gaia ‘samenhang vertoont’ heel wat minder geruststellend. De vraag die wordt opgeworpen door de toename van de atmosferische concentratie van zogeheten ‘broeikasgassen’ leidt tot een geheel van trapsgewijs uit elkaar voortvloeiende antwoorden, die nu pas door wetenschappers beginnen te worden geïdentificeerd.

               Gaia draagt haar naam voortaan meer dan ooit met recht, want als ze in het verleden al werd geëerd, dan eerder als de schrikwekkende, de godin die door landbouwvolken werd aangeroepen omdat ze wisten dat mensen afhankelijk zijn van iets groters dan zijzelf, iets wat hen tolereert, maar zonder dat ze van die tolerantie misbruik moeten maken. Ze stamde van vóór de cultus van de moederliefde, die alles vergeeft. Een moeder misschien, maar dan een prikkelbare, wier toorn we onder geen beding mogen wekken. En ze stamde ook van vóór de tijd dat de Grieken hun goden gevoel voor het rechtvaardige en het onrechtvaardige toekenden, voordat ze hun de bijzondere eigenschap toeschreven belang te stellen in de lotgevallen van de mensen. Het kwam er vooral op aan om op te passen: hen niet te beledigen, geen misbruik te maken van hun tolerantie.

               Zonder dat we er erg in hadden is een bepaalde tolerantiegrens wel degelijk overschreden, dat wijzen de modellen steeds duidelijker uit, dat observeren de satellieten en dat weten de Inuit. En het antwoord dat Gaia dreigt te zullen geven, zou weleens in geen enkele verhouding kunnen staan tot wat we hebben gedaan, een beetje zoals schouders die worden opgehaald als ze even worden aangeroerd door een onweersvliegje. Gaia is lichtgeraakt, en daarom moeten we haar benoemen als een levend wezen. We hebben niet meer te maken met een woeste, dreigende natuur, ook niet meer met een kwetsbare, te beschermen natuur, en al evenmin met een natuur die naar believen kan worden ontgonnen. De casus is nieuw. Gaia, zij die zich opdringt, vraagt ons niets, zelfs geen antwoord op de vraag die ze afdwingt. Gaia is beledigd [3] maar ze blijft onverschillig voor de vraag ‘Wie is verantwoordelijk?’ en handelt niet als bestrijdster van onrecht – het heeft er alle schijn van dat de regionen van de aarde die als eerste zullen worden getroffen de armste van de planeet zijn, om nog te zwijgen van al die levende wezens die er zelf helemaal niets aan kunnen doen. Wat geen rechtvaardiging vormt, dat vooral niet, voor onverschilligheid tegenover de dreigingen waaraan de levende wezens blootstaan die samen met ons deze aarde bewonen. Alleen heeft Gaia daar niets mee te maken.

               Het feit dat Gaia ons niets vraagt is een uiting van de specificiteit van wat ons aan het overkomen is, van wat we moeten proberen te doordenken: het evenement van een eenzijdige intrusie, die ons een vraag opdringt zonder geïnteresseerd te zijn in het antwoord. Want Gaia zelf wordt niet bedreigd, anders dan de talrijke levende soorten die zullen worden weggevaagd door de ongekend snelle verandering van hun milieu die zich aftekent. Micro-organismes zullen in hun veelvuldige gedaanten deel blijven uitmaken van haar bestaansregime, dat van een ‘levende planeet’. En juist doordat zij als zodanig niet wordt bedreigd, geeft ze iets ontzettend gedateerds aan alle epische versies van de menselijke geschiedenis – die waarin de Mens zich opricht op zijn twee achterbenen en de ‘natuurwetten’ leert ontcijferen, waarna hij begrijpt dat zijn lot in zijn eigen handen ligt en hij verlost is van elke vorm van transcendentie. Gaia is de naam van een nog nooit vertoonde, of misschien vergeten, vorm van transcendentie: een transcendentie verstoken van de verheven eigenschappen op grond waarvan ze zou kunnen worden ingeroepen als arbiter of als waarborg of als hulpbron; een lichtgeraakt samenstel van krachten die onverschillig zijn voor onze drijfveren en onze plannen.

               De intrusie van het type transcendentie dat ik Gaia noem, doet een ingrijpende onbekende factor in onze levens ontstaan, die niet meer weggaat. Dat is trouwens misschien wel het moeilijkst om te bevatten: er bestaat geen te verwachten toekomst waarin ze ons de vrijheid haar te negeren zal teruggeven; het gaat hier niet om een ‘zure appel’ waar we even doorheen moeten bijten, gevolgd door een of andere vorm van happy end, in de armoedige betekenis van ‘probleem opgelost’. Het zal ons niet meer vergund zijn haar te vergeten. We zullen niet-aflatend gehouden zijn rekenschap af te leggen voor wat we ondernemen tegenover een onvermurwbaar wezen dat doof blijft voor onze smeekbedes. Een wezen dat geen woordvoerder heeft, of juister gezegd waarvan de woordvoerders blootstaan aan een verschrikkelijke toekomst. We kennen het afgezaagde liedje van het ‘we zijn met te veel, dat is het probleem’, doorgaans afkomstig van weldoorvoede, met het internationale vliegverkeer vertrouwde deskundigen, van wie het voortijdige verscheiden ontegenzeglijk een benijdenswaardige energetische besparing zou opleveren. Maar als we naar Lovelock luisteren, die tegenwoordig rampenprofeet is geworden, zouden we, om Gaia tot bedaren te brengen en in redelijke harmonie met haar te kunnen leven, de wereldbevolking moeten reduceren tot zoiets als 500.000 miljoen mensen. Zogenaamd rationele berekeningen, die uitmonden in de slotsom dat de enige oplossing ligt in de uitroeiing van de overgrote meerderheid van de wereldbevolking vóór het einde van de eeuw, zijn maar een schamele dekmantel voor het waanidee van een moorddadige, obscene abstractie. Gaia vraagt niet om zo’n uitroeiing. Ze vraagt nergens om.

               ‘Gaia’ benoemen, oftewel een verband leggen tussen een samenstel van materiële processen, dat er niet om vraagt te worden beschermd of te worden bemind en dat niet zal worden vermurwd door onze openbare spijtbetuigingen, en de intrusie in onze geschiedenis van een vorm van transcendentie, zou de meeste wetenschappers niet speciaal hoeven te choqueren. Zelf zijn ze gewend om een naam te geven aan datgene waaraan ze het vermogen toekennen dat het hun denken en hun verbeelding op gang brengt – wat exact de betekenis is van de transcendentie die ik met Gaia associeer. Alleen degenen die zichzelf beschouwen als koppige ‘pleitbezorgers van de ratio en de vooruitgang’ zullen ongetwijfeld van de daken schreeuwen dat daarmee de deur wordt opengezet voor irrationaliteit. Ze zullen een paniekerige regressie aan de kaak stellen, waardoor we de ‘erfenis van de Verlichting’ dreigen te vergeten, het grote verhaal van de menselijke emancipatie die het juk van de transcendenties afschudt. Hun rol is al vastgelegd. Nadat ze hebben bijgedragen aan de scepsis tegenover klimaatmodellen (denk aan Claude Allègre[4]), zullen ze vervolgens de altijd goedgelovige publieke opinie doordringen van de noodzaak het noorden niet kwijt te raken en te blijven geloven in de lotsbestemming van de Mens en in diens vermogen om alle ‘uitdagingen’ te overwinnen. Wat heel concreet neerkomt op de plicht om te geloven in de wetenschap, dat brein van de mensheid, en in technologie, ten dienste van de vooruitgang. Hun geschreeuw opwekken is niet iets wat ik leuk vind maar ook niet iets wat me bang maakt.

               De handeling van het benoemen is dus in de verste verte niet onwetenschappelijk. Daarentegen kan die handeling wetenschappers tot denken aanzetten, hen verhinderen zich de vraag toe te eigenen die door de intrusie van Gaia wordt opgedrongen. Klimatologen, glaciologen, scheikundigen en anderen hebben hun werk gedaan, en ze zijn er ook in geslaagd om het alarmsignaal te doen klinken, in weerwil van alle pogingen dat signaal te smoren, om ‘een ongemakkelijke waarheid’ ingang te doen vinden ondanks de beschuldigingen waaraan ze hebben blootgestaan: dat ze wetenschap en politiek door elkaar zouden hebben gehaald, of dat ze jaloers zouden zijn op het succes van collega’s wier onderzoek bijdraagt aan het veranderen van de wereld terwijl zijzelf zich beperken tot een beschrijving ervan, of ook dat ze als ‘bewezen’ poneren wat alleen maar hypothetisch zou zijn. Ze hebben weerstand weten te bieden omdat ze wisten dat de klok tikte en dat niet zij maar datgene waarop ze hun aandacht richtten wetenschappelijke vragen en politieke vragen door elkaar haalde – onder meer de vraag naar wat bezig was de plaats van de politiek in te nemen: de nieuwe economische orde, die op het punt staat zijn eigen imperatieven op te dringen aan de hele planeet. Gaia benoemen is hen helpen weerstand te bieden aan een nieuwe dreiging die ditmaal inderdaad zou neerkomen op de ergste verwarring tussen wetenschap en politiek: namelijk dat aan wetenschappers zou worden gevraagd hoe er moet worden gereageerd, dat we ons op hen zouden verlaten om te bepalen wat er moet worden gedaan.

               Dat is trouwens precies wat er gaande is, maar met andersoortige ‘wetenschappers’. Vandaag de dag zijn economen al druk in de weer, en op een manier die garandeert dat de klimaatkwestie, net als allerlei ‘onbedoelde’ effecten, wordt benaderd vanuit het oogpunt van strategieën die ‘plausibel’ zijn, oftewel vatbaar om te leiden tot een nieuwe bron van winst. Desnoods door zich neer te leggen, in naam van de wetten van de economie – die hard zijn maar het zijn wetten, zullen ze verklaren – bij een planetair New Orleans[5]. Desnoods door erin te berusten dat de als winstgevend omschreven zones van de planeet, van stadsbuurten tot continenten, zich met alle noodzakelijke middelen verdedigen tegen de massa van degenen die dan ongetwijfeld de beruchte frase zal worden voorgehouden dat ‘wij niet alle rampspoed van de wereld kunnen opvangen’. Desnoods, kortom, door met het uitentreuren herhaalde ‘het is niet anders’ de volledige, openlijk tentoongespreide barbarij te vestigen die nu al in  onze werelden om zich heen grijpt.

               Economen en andere gegadigden voor het produceren van globale, op de ‘wetenschap’ gebaseerde antwoorden bestaan voor mij uitsluitend als schadelijke macht. Hun gezag bestaat slechts voor zover de wereld, onze wereld, blijft wat ze is – dat wil zeggen, gedoemd tot barbarij. Hun ‘wetten’ veronderstellen bovenal dat ‘wij’ op onze plaats blijven, dat we de rollen die voor ons vastliggen blijven spelen, met het blinde egoïsme en het aangeboren onvermogen om na te denken en samen te werken waarbij grootschalige economische oorlog nog de enige voorstelbare horizon is. ‘Gaia benoemen’ zou dus volslagen nutteloos zijn als het er alleen maar om ging hen te bestrijden. Maar het gaat erom dat we datgene bestrijden waaraan zij hun gezag ontlenen. Datgene waartegen de kreet heeft opgeklonken: ‘Een andere wereld is mogelijk!’

               Die kreet heeft niets, werkelijk niets van zijn actualiteitswaarde verloren. Want datgene waartegen hij heeft opgeklonken, het kapitalisme – het kapitalisme van Marx, natuurlijk, niet dat van Amerikaanse economen – is al druk in de weer zijn eigen antwoorden uit te broeden op de vraag die zich aan ons heeft opgedrongen, antwoorden die regelrecht naar barbarij voeren. De strijd is met andere woorden ongekend urgent, maar bovendien moeten degenen die in die strijd verwikkeld zijn ook een beproeving het hoofd bieden die ze echt niet nodig hadden, waardoor ze misschien in de verleiding kunnen komen om haar maar buiten beschouwing te laten, juist uit naam van die urgentie. Gaia benoemen is de noodzaak benoemen om aan die verleiding weerstand te bieden, de noodzaak om te denken vanuit die beproeving: we hebben geen keus, want zij zal niet wachten.

Op de vraag welke ‘andere wereld’ eventueel in staat zou zijn om met Gaia tot een vergelijk te komen – daarop hoef ik, hoop ik, geen antwoord te geven. Het antwoord is niet aan ons, het is aan een scheppingsproces waarvan het onzinnig en gevaarlijk zou zijn te onderschatten hoe verschrikkelijk moeilijk het is, maar waarvan het suïcidaal zou zijn het voor onmogelijk te houden. Er zal geen antwoord zijn als we niet leren strijd en engagement te koppelen in dat scheppingsproces, hoe aarzelend en stamelend ook.

[1] Fragment uit: Au temps des catastrophes. Résister à la barbarie qui vient, La Découverte, 2009, hoofdstuk 4, blz. 33-40. Intrusion, een sleutelwoord in het boek, is moeilijk vertaalbaar in het Nederlands; de term ‘intrusie’, in de betekenis van indringen, binnendringen, zich opdringen, is ongebruikelijk, en heeft bovendien geen bijbehorende werkwoordsvorm, zoals het Franse faire intrusion of het Engelse to intrude. ‘De intrusie van Gaia’ was overigens de oorspronkelijke titel van het boek, zoals de auteur vertelde in een gesprek met Lieven De Cauter op het 9e Burning Ice-festival, gehouden in Brussel in februari van dit jaar. Dat gesprek is zeer interessant voor een nader begrip van Au temps des catastrophes en voor een kennismaking met het kleurrijke personage van Isabelle Stengers: www.dewereldmorgen.be/blog/lievendecauter/2016/02/28/over-kantelmomenten-en-de-intrusie-van-gaia (vert.).

[2] In La Sorcellerie capitaliste (2005) hebben Philippe Pignarre en ik de politieke betekenis van zulke rituelen beklemtoond.

[3] Beledigd, maar niet wraakzuchtig, want wie rept van een wraakzuchtige Gaia kent haar niet alleen een geheugen toe maar ook een interpretatie van wat er gebeurt in termen van intentionaliteit en verantwoordelijkheid. En wie spreekt van de ‘revanche’ van Gaia, zoals Lovelock tegenwoordig doet, zet een type psychologie in dat mij, om dezelfde reden, niet relevant lijkt; je neemt revanche op iemand, terwijl de vraag of er van belediging sprake is eerder een simpele vaststelling is. Je zegt bijvoorbeeld: ‘Het lijkt erop dat ze zich beledigd heeft gevoeld door dat gebaar, ik vraag me af waarom.’ Net zo strijden we ook niet tegen Gaia. Zelfs spreken over een strijd tegen de opwarming van de aarde is misplaatst – als we moeten strijden, dan tegen wat Gaia heeft uitgedaagd, niet tegen haar antwoord.

[4] Claude Allègre, Frans wetenschapper en politicus, onderwijsminister onder Jospin, was in de jaren tachtig een van de eersten die wees op het verband tussen klimaatopwarming en CO2-emissies. Sinds 2006 heeft hij zich echter doen kennen als een polemisch klimaatontkenner, onder meer in L’Imposture climatique (2010) (vert.). 

[5] Verwijzing naar orkaan Katrina in 2005, toen de rijken zich in veiligheid brachten en er onder de aan hun lot overgelaten armen veel slachtoffers vielen (vert.).

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *