Onder dieren

Onder dieren

I      Inleiding

Ook in de moderne maatschappij spelen dieren nog een aanzienlijke rol. Veel mensen hebben honden of katten, sommigen doen aan paardrijden of zijn echte vogelliefhebbers, velen bezoeken wel eens een dierentuin en ieder gebruikt wel producten van dieren: vlees, melk, kaas, boter, eieren, honing, leer. Ook bestaat er een zekere bezorgdheid vanwege de alarmerende berichten over diersoorten die met uitsterven worden bedreigd of al zijn verdwenen. We kennen het probleem van overbevissing en de quotering van vissoorten. Men is op de hoogte van de bio-industrie met zijn megastallen en wordt af en toe opgeschrikt door de ziektes die er uitbreken of gevallen van dierenmishandeling. Ieder weet dat er slagers bestaan en dat er ergens ook grote abattoirs op afgelegen plaatsen moeten zijn.

 

Interesse in dieren blijkt uit de populariteit van documentaires over dieren, van de boeken erover, onder andere over chimpansees, uit de tendens naar ‘natural horsmanship’ (‘de paardenfluisteraar’) en in politieke zin uit de oprichting van de ‘Partij voor de Dieren’ met inmiddels al vijf zetels. De weerstand tegen de jacht is de laatste decennia steeds sterker geworden, dierproeven zijn niet meer vanzelfsprekend en in de jaren ’70/80 kwam de beweging van dierenbevrijding in het nieuws en verschenen bovendien de eerste boeken die pleiten voor rechten van dieren en zelfs een ethiek voor dieren. Heel geleidelijk is het percentage vegetariërs gestegen en is vlees eten minder vanzelfsprekend; veel restaurants bieden inmiddels ook vegetarische schotels aan. In dierentuinen streeft men ernaar om dieren in grotere kooien te huisvesten en ook meer ruimte te bieden buiten. Wanneer een olifantje in gevangenschap wordt geboren, is dat groot nieuws. Sommige dierentuinen lenen een tijdlang een panda uit China, die veel bekijks trekt. De echte natuurliefhebbers, wetend dat de wolf – voorheen altijd vervolgd – zich in Europa snel uitbreidt, zien uit naar het moment dat de eerste wolven ook in Nederland zullen arriveren. Kortom; men krijgt de indruk dat zich in brede kringen een nieuwe sensibiliteit voor dieren aan het ontwikkelen is – en dat lijkt me alleen maar toe te juichen.

 

Vandaag wil ik, nadenkend over deze en dergelijke tendenzen, enkele vragen stellen over de mens/dier-verhouding in het algemeen. Is die verhouding zèlf aan het verschuiven misschien? Wat zegt dat over ons zelfbeeld? Want mensbeeld en dier-beeld hangen samen: verandert het een, dan ook het andere. Mijn lezing gaat over dieren maar tegelijk onvermijdelijk over mensen. Verwacht u geen verhaal alleen maar over ‘koetjes en kalfjes’ want op het laatst zal ik ‘een knuppel in het hoenderhok gooien’, al is dat hok inmiddels een megastal geworden. Want ik zal eindigen met een pleidooi voor het volledig afschaffen van alle bio-industrie en van heel het (industriële) complex dat dieren – koeien, varkens, kippen – van wieg tot graf instrumentaliseert en commercialiseert en ze ten slotte massaal laat eindigen aan de lopende banden van de slachthuizen, de meest sinistere plekken in onze maatschappij.

 

II     Continuïteit of discontinuïteit?

Laten we beginnen bij het begin, de scheppingsmythe van ‘Genesis’ (OT) uit de joods-christelijke traditie die ons tot voor kort in hoge mate heeft beïnvloed. Daarin werd verteld hoe dieren werden geschapen door God en dat ten slotte de mens werd gemaakt naar diens evenbeeld, die duidelijk de bekroning was van de schepping. De mens werd geacht een sprankje te hebben van de godheid, namelijk een onsterfelijke ziel. Omdat mensen superieur waren aan dieren, mochten ze over ze ‘heersen’, d.w.z.: zij zouden ze mogen gebruiken, voor zich laten werken en doden/eten. Bij de Grieken en Romeinen gold de mens eveneens als een superieur wezen (al was de kloof mens/dier minder diep) op grond van het bezit van ‘logos’ (ratio), d.w.z. verstand, begrip, taal. De behandeling die dieren in Europa hebben ondergaan, was gebaseerd op een wereld- en mensbeeld dat uit beide tradities heeft geput en waarvoor theologen en filosofen steeds opnieuw argumenten aandroegen.

Bij het begin van de moderne tijd is dit evenwel in beweging gekomen ten gevolge van het terugtreden van en de twijfel aan het christendom en het verlaten van de antieke oudheid als norm.

Een belangrijke factor daarin is natuurlijk de opkomst van de biologie als wetenschap en met name de evolutieleer, die een continuïteit tussen alle levende wezens veronderstelt, met inbegrip van de mens. Met andere woorden, de kloof tussen mens en dier is niet zo diep als we dachten, de mens stamt zelf uit het dierenrijk en we hebben de dieren vaak schromelijk onderschat en onszelf overschat.

 

Sinds enkele decennia is het zelfs gangbaar geworden om te spreken van ‘de mens en andere dieren’, eigenlijk een kleine revolutie in ons mensbeeld. Vooral na de oorlog heeft zich binnen de biologie het specialisme ontwikkeld van de ‘ethologie’ of gedragsleer: het wetenschappelijk onderzoek naar diergedrag in hun natuurlijke omgeving (en niet alleen in kooien en gevangenschap). De gegevens en inzichten ervan zijn bepaald indrukwekkend te noemen; er blijkt uit hoe weinig we eigenlijk nog van ze wisten. Zo blijken onze naaste verwanten, de mensapen (vooral chimpansees) werktuigen te kunnen maken en gebruiken, zichzelf te herkennen in de spiegel, sporen van rouw en doodsbesef te vertonen, te kunnen veinzen, een soort incest-verbod te kennen enz. Ook bij olifanten, honden, paarden, dolfijnen, walvissen en raven komt gedrag voor dat wijst op grote intelligentie en een goed geheugen, om maar te zwijgen van de verbazingwekkende prestaties van de statenvormende insecten als mieren, termieten en bijen. In het licht van deze en dergelijke gegevens rijst inderdaad de vraag – die ook de titel is van het laatste boek van Frans de Waal – :’Zijn we wel intelligent genoeg om de intelligentie van dieren te begrijpen?’

 

Veel dieren blijken in hun gedrag een voorafschaduwing te vertonen van ons eigen gedrag. De scherpe grens die we altijd hebben getrokken tussen onszelf en de (andere) dieren vervaagt, met inbegrip van die tussen Homo sapiens en de andere primaten. Daar komt nog bij dat de reconstructie van de menswording eveneens die grens ter discussie stelt. Onze afstamming is veel complexer dan we dachten. Vele millennia hebben niet-menselijke primaten, mensachtigen en bijna-mensen of vroege mensen gelijktijdig naast elkaar geleefd. Het vroegere beeld van een ‘missing link’ en een lineaire reeks is door archeologen en paleoantropologen al lang verlaten.

 

Tot voor kort definieerden we dieren vooral vanuit wat ze niet zouden hebben: ze hebben geen echte ziel, geen rede en taal, geen werktuigen, geen cultuur, geen zelfbewustzijn. Deze definitie moet intussen dus worden bijgesteld in het licht van de  ontwikkelingen in vooral de biologie. Is er nog iets eigens aan de mens wanneer we die plaatsen in de evolutie? Vanaf de jaren ’20/30  reageerde de filosofie op de biologisering van het mensbeeld door een nieuw specialisme: de filosofische antropologie. Hoe kan men recht doen aan de idee dat de mens deel uitmaakt van een evoluerende natuur zonder het specifieke van de mens uit het oog te verliezen? Men wees erop dat andere dieren de mens in verschillende opzichten de baas zijn in kracht, snelheid, behendigheid, scherpte van zintuigen, trefzekerheid van hun instincten enz., terwijl mensen last hebben van onzekerheid, aarzeling en lang hulpeloos blijven. De mens is een ‘Mängelwesen’. Maar van de andere kant biedt dat ook voordelen want de mens heeft een grotere speling en vrijheid, heeft een hiaat tussen impuls en handeling, moet als het ware zichzelf voortdurend uitvinden. Dieren hebben, ieder volgens hun soort, een eigen ‘Umwelt’, d.w.z. een uitsnede van de wereld die voor hen betekenisvol is en vitaal voor het overleven. De mens daarentegen is ‘wereld-open’, heeft een universele umwelt, de wereld. Hij mist de instinctieve zekerheid van het dier, is instinctarm, is ongespecialiseerd, en veelzijdig; daarmee samenhangend is hij ook omnivoor. Kortom, wat eerst zijn biologische tekorten leken, blijken tevens zijn troeven te zijn, maken zijn kracht uit. Daarom is de mens dan ook de weg opgegaan van de ‘cultuur’ als een compensatie voor en verlengstuk van zijn organische zwakten. De mens is ‘van nature een cultuurwezen’ genoemd. Men kan zo diens dierlijkheid erkennen en tegelijk recht doen wat hem/haar onderscheidt van andere dieren.

 

  III   Humanisme en barbarij

De strekking van de binnengekomen kennis over andere dieren en ook van dit nieuwe mensbeeld is een ondergraving van het antropo-centrisme, de zelfoverschatting van de mens. Biologen spreken van speciesisme, de arrogantie of het chauvinisme van onze soort. Ik wil deze kritiek vergelijken met de kritiek op het racisme, het etnocentrisme en het viricentrisme, resp de verabsolutering van het eigen ras – en de discriminatie van andere rassen –, die van het eigen volk – en vooral onze variant daarvan: het euro-centrisme – en die van het mannelijk perspectief. In deze drie varianten gaat het steeds om de strijd om erkenning van wat geldt/gold als de ‘Anderen’ tegenover ‘Ons’, om de kritiek op praktijken die als onrechtvaardig golden en begeleid werden door ideeën, verhalen, mythen, ideologieën die hen legitimeren.

 

Ik meen nu dat de laatste etappe in deze reeks de kritiek is op een nog dieper gelegen centrisme, namelijk dit antropocentrisme dat de menselijke soort als zodanig verabsoluteert en de onderwerping, exploitatie en vernietiging van dieren en dierenlevens legitimeert. Als we naar de geschiedenis van de mensheid kijken, zien we dat die voor een belangrijk deel is gerealiseerd door de exploitatie van de Anderen: slaven, horigen, boeren, vrouwen en over de ruggen van ontelbare dieren. Ook de opkomst van de grote beschavingen in het Nabije Oosten (Egypte, Sumerië enz.) tot en met het Romeinse rijk is steeds gepaard gegaan met exploitatie en onderdrukking van grote aantallen mensen, in de moderne tijd met name door die van de kolonies. In een lange strijd zijn de ergste vormen van onderdrukking en barbaarsheid overwonnen, is de slavernij afgeschaft, is de gelijkheid van alle burgers bevochten enz. ongeacht ras, volk, klasse of sexe. Onze maatschappij is erg overtuigd van de menselijke waardigheid – en terecht – en de rechten van de mens zijn de hoeksteen van de VN.

 

Maar het onthutsende is dat dit humanisme nog een grote blinde vlek heeft: de dieren. Bij en na alle vormen van emancipatie heeft men de dieren vergeten. Het humanisme blijkt kennelijk heel goed te kunnen samengaan met de slavernij, exploitatie en mishandeling van talloze dieren. Die is in veel kringen nog volkomen vanzelfsprekend en kennelijk – impliciet, onbewust – gaat men er nog steeds van uit dat dieren er zijn voor de mens als heerser over en bekroning van alle leven. Ook onze moderne welvaart is gebaseerd op de exploitatie van talloze dieren. Ik vind dit een uiting van barbaarsheid die zou moeten verdwijnen, willen we de geschiedenis van de emancipatie voltooien en ons een werkelijke ‘beschaving’ kunnen noemen. Daarvoor is een proces van bewustwording en de verbreding van onze morele horizon nodig. Beide kunnen dan resulteren in het radicaal veranderen of opheffen van kwalijke praktijken waarop ik zo dadelijk zal ingaan.

 

Tot voor kort was onze morele horizon strikt beperkt tot mensen, dus antropocentrisch. Dieren waren rechteloos gebleven. Dat blijkt o.a. uit het verschil in omgang met lichamen van mensen na hun dood en die van dieren. In het eerste geval worden ze met respect en zorg behandeld, terwijl die van dieren deels nog worden benut, deels verbrand of nonchalant in de grond gestopt. In geval van ziektes enz. worden koeien, varkens en kippen massaal in massagraven begraven of verbrand. Het dier als individu bestaat nauwelijks meer, met uitzondering van de echte huisdieren als honden en katten. Weliswaar hebben al vroeger theologen en filosofen als Thomas van Aquino en Kant zich uitgesproken tegen wreedheid jegens dieren, maar alleen omdat dat een mens ook wreed maakt naar andere mensen toe. De christelijke naastenliefde heeft zich nooit uitgestrekt tot de dieren en Kants ‘categorische imperatief’ die inhoudt dat men een ander mens nooit als middel maar altijd als doel op zichzelf moet behandelen, heeft nooit voor dieren gegolden. Het is mijn overtuiging dat we een stap verder moeten gaan en moeten komen tot een ‘humanisering’ van onze verhouding tot dieren en het afschaffen van bestaande barbaarse praktijken als het fokken en doden van dieren vanwege hun vlees. ‘Zolang we doorgaan onze mede-schepselen op een dergelijke manier te behandelen voor onze lichamelijke behoeften, kunnen we onze leefwijze moeilijk beschouwen als waardig en spiritueel ‘(cit. Gandhi).

 

  IV   Dieren nu

Ik wil nu nader ingaan op de toestand van de dieren in de wereld nu. Ik onderscheid gemakshalve drie categorieën dieren, gelet op de relatie die wij tot ze hebben: a) wilde dieren, en gedomesticeerde dieren, die kunnen verdeeld worden in b) de echte huisdieren (hond, kat, min of meer paard) en c) vee (koeien, varkens, schapen, konijnen en kippen). Wat betreft de wilde dieren: in veel gebieden hebben die het moeilijk ten gevolge van de gestage expansie van de menselijke bevolking en bewoning met daaraan verbonden de ontbossing, erosie, ecologische verarming, jacht en stroperij, vervuiling en overbevissing van de oceanen en klimaatverandering. Meerdere soorten zijn daardoor al uitgestorven en vele andere worden met uitsterven bedreigd. Denk aan de olifanten in Afrika! (zoals ook de Amerikaanse Bison). De voorspellingen zijn behoorlijk dramatisch, biologen spreken zelfs van de 6e uitstervingsgolf die zich momenteel in de evolutie voltrekt. De vorige extinctiegolf vond ca. 65 miljoen jaar geleden plaats en hield de verdwijning in van de grote sauriërs. Waarschijnlijk werd dat massale uitsterven toen veroorzaakt door de inslag van een enorme asteroïde bij Yucatan. De huidige golf, daarentegen, wordt door de mens zelf veroorzaakt – en bovendien weten we dat.

 

Wat de getemde dieren betreft: honden, katten en paarden worden, althans in de Westerse wereld, sinds een à twee eeuwen behoorlijk goed behandeld en zelfs vertroeteld

(misschien wel te veel vertroeteld en vermenselijkt). Honden en katten zijn meer en meer deel van het gezin geworden en profiteren van de welvaartsmaatschappij. Wat het vee betreft: de traditionele, kleinschalige veeteelt (van het gemengde bedrijf) heeft bijna overal plaats gemaakt voor de bio-industrie, waarbij zeer grote aantallen dieren in gesloten stallen worden gehouden en niet meer buiten komen. Voeding, afvoer van mest enz. zijn allemaal gemechaniseerd, zelfs de eieren die kippen leggen worden op een lopende band afgevoerd. Op deze manier kunnen duizenden varkens en koeien en tienduizenden kippen in kleine ruimtes gehouden worden waardoor ze uiterst weinig bewegingsvrijheid hebben. Ze kunnen niet hun normale leven leiden noch hun sociale contacten onderhouden, gaan lijden aan stress en verveling en vertonen agressief gedrag (zoals elkaar pikken bij kippen, staarten afbijten, gevechten en zelfs kannibalisme bij varkens). Daarom brandt men een deel van hun snavels af (met een machine) en coupeert men staarten.

 

Die grootschaligheid is het eerst bij kippen begonnen, in de Verenigde Staten (!), waar ook speciale rassen zijn gefokt van kippen die in zeer korte tijd groeien en dus snel vlees leveren en andere die veel leggen. Eieren worden door broedmachines uitgebroed. Al na enkele dagen worden de kuikens ‘gesext’, d.w.z. de haantjes worden eruit gehaald en op een lopende band afgevoerd en vervolgens vergast, vele tientallen miljoenen per jaar. Door de enorme concentraties van dieren en het streven naar hoge en snelle productie worden groeihormonen gebruikt en antibiotica tegen het uitbreken van ziektes. Eveneens is men kwistig met insecticiden en andere chemicaliën tegen luizenplagen enz. We moeten niet de vergissing maken dat dit nog boerderijen zijn; het zijn dierfabrieken, concentratiekampen voor dieren, ‘agro-business’, beheerd door ondernemers, fabrikanten, technici. Men heeft het terecht een ‘dierindustrieel complex’ genoemd en gewezen op de verstrengeling van industrie, technologie, chemie, veeartsenij en de bankenwereld (want de investeringen zijn ernorm). Dit alles is ingebed in de kapitalistische economie.

Er vindt een totale instrumentalisering van het dier plaats, waarbij alles gericht is op rendement, efficiency, productie, winst. Net als in de 19e eeuw, toen de arbeidskracht van de arbeiders tot het uiterste werd uitgeperst, perst men maximaal rendement uit de dieren. De bio-industrie laat zien hoe ver men kan gaan in de kapitalistische exploitatie van levende wezens. Dieren zijn machines geworden om vlees te leveren, melk of eieren. Het dier als individu, zoals dat nog rondliep op de vroegere boerderijen, bestaat niet meer. Vroeger hadden koeien en paarden nog een eigen naam; nu hebben koeien nog een nummer. Dieren zijn door het massale karakter anoniem geworden en gaan ook anoniem naar de doodsfabrieken, de abattoirs waar hun treurig leven zal eindigen.

 

De slachthuizen liggen meestal op afgelegen plekken, ze hebben geen vensters, ze komen zelden in de publiciteit. Hier vindt het dagelijkse bloedbad plaats waarbij duizenden dieren ook weer aan de lopende band worden gedood en verwerkt. De mensen werken er onder grote druk, het werk is onaangenaam en zwaar. Overal is bloed en stank, dieren kreunen en rochelen, varkens krijsen, sommige dieren leven nog als ze al gevild worden enz. Bij inspecties zijn herhaaldelijk gevallen van onnodige wreedheid geconstateerd (ook al bij het transport). Weinig bekend is dat ook koeien worden geslacht die (al lang) drachtig zijn; in enkele gevallen zijn ze zelfs bezig te kalven. Het kalf komt bij het andere afval terecht (darmen enz.). Wetten om dat te beperken totdat ze ‘slechts’ zes maanden drachtig zijn, zijn er in de EU nog niet ingesteld.

 

Weinig mensen staan stil bij de processen die voorafgaan aan het vlees dat ze – gewoonlijk keurig verpakt – kopen bij slager of supermarkt. En er wordt veel aan gedaan om dat ook te verbergen en te ‘verharmlosen’. Men kent de beelden: idyllisch grazende koeien, leuke biggetjes, een varkentje dat zich glunderend aan ons aanbiedt enz. De reclame doet de rest: vlees moet, is goed, geeft kracht, een mens heeft het nodig enz. Eigenlijk weten de consumenten wel degelijk dat er voor hun biefstuk, hun worst en ham een dier moet worden geslacht dat waarschijnlijk doodsangst heeft gekend en heeft geleden. Maar de meeste mensen willen het liever niet weten, sluiten zich ervoor af, verdringen het. Er bestaat een schrijnende dubbelheid in de manier waarop mensen omgaan met hun hond of kat en anderzijds met het slachtvee; de eerste vertroetelen ze, de andere worden ‘verdinglijkt’/geïnstrumentaliseerd. De eerste vormen een soort elite, de andere een proletariaat. Dit is een soort schizofrenie of ‘cognitieve dissonantie’. Er is duidelijk sprake van een zekere dubbelheid of tegenspraak. Die dubbelheid bestaat al meerdere eeuwen, de eerste sporen vond ik in een tekst uit 1516, namelijk de Utopia van Thomas More, waarin hij een schets geeft van de ideale samenleving op het eiland van die naam. De bewoners zijn pacifist, maar voeren soms oorlog om zich te verdedigen. De krijgsgevangenen die ze dan maken, moeten werk doen waar de Utopiërs geen zin in hebben, zoals het slachten en verwerken van dieren. De burgers van Utopia vrezen namelijk dat ‘.. mercy, that finest feeling of our nature, is gradually killed off’ wanneer ze dat zelf zouden doen. Maar ze eten wel degelijk vlees! Ze zijn dus behoorlijk tweeslachtig, om niet te zeggen: hypocriet.

 

  V    Op weg naar empathie: oog in oog met het dier

Op dit moment zijn we net als de Utopiërs bij More: we eten vlees en laten anderen het vuile en bloederige werk doen, we leven nog steeds met deze halfslachtigheid! Alles wat herinnert aan slachten, villen en dergelijke van dieren is achter de coulissen geschoven. Vanaf de 18e eeuw is dit proces in de Europese steden volop in gang en worden de abattoirs buiten de steden gebouwd. We slagen erin dankzij de afstand en een zekere verdringing om de andere kant uit te kijken. Alleen schrikken we af en toe op van bepaalde schandalen die zich voordoen bij transport van vee of bij slachthuizen en gaan dan weer over tot de orde van de dag. Het dagelijkse bloedbad gaat dus gewoon door en het gaat om grote aantallen. Tijdens het uur van mijn lezing zijn er alleen al in Nederland ca. 50.000 dieren geslacht, d.w.z. 1,3 miljoen per dag, ca. 470 miljoen per jaar (2 miljoen runderen/koeien, 1.5 miljoen kalveren, 15 miljoen varkens, 0.5 miljoen schapen en ca. 445 miljoen kippen). In Frankrijk is dat ongeveer het dubbele, maar het land heeft dan ook een 4x grotere bevolking. Met andere woorden, Nederland is een van de grootste slagers (verhoudingsgewijs) van de EU omdat veel vlees (varkens, kippen) geëxporteerd wordt. Nederland is de tweede exporteur ter wereld van landbouw- en veeteelt-producten. En de aantallen geslachte dieren wereldwijd nemen alleen maar toe! Op dit moment gaat het om ca. 60 miljard dieren en ca. 1000 miljard zeedieren.

 

Het gaat dus om een permanente massa-slachting of, zoals het genoemd is: een ‘eternal Treblinka’, er is een parallel tussen genocide en zoö-cide. Veel mensen bleken geschokt toen deze vergelijking werd gemaakt (overigens door een jood, I.B. Singer), met name de joden die de uniciteit claimen van hun holocaust. Toch wil ik die vergelijking hier enigszins verdedigen. De ironie wil namelijk dat de nazi’s het massaal en industrieel doden van mensen hebben afgekeken van de abattoirs in Chicago die toen al enkele decennia in bedrijf waren om de vleeshonger van de Amerikanen te stillen. Het buitengewoon schokkende van de holocaust is dat de nazi’s een heel volk massaal en mechanisch hebben willen vermoorden en ze ‘beestachtig’, als slachtdieren, hebben behandeld, kil en gevoelloos. (Maar om mensen als beesten te behandelen, daar moet je een mens voor zijn!). Eerst hebben de nazi’s de joden gedegradeerd tot onder-mensen en ongedierte om ze vervolgens te verdelgen, verdelgd door een volk dat zichzelf als ‘boven-mensen’ beschouwde. En iets dergelijks is het geval bij onze dagelijkse massamoord op dieren: dat we ervan uitgaan dat het slechts dieren zijn, dat we het recht hebben ze te exploiteren en te eten, dat we als iets vanzelfsprekends over hun leven kunnen beschikken over hun levens. Elke dag worden er in de wereld miljoenen weerloze dieren verdelgd, dieren die ons niets misdaan hebben, maar het ongeluk hebben als dier geboren te worden en zich in  de macht van Homo sapiens te bevinden,

 

Ik vind heel het dierindustriële complex (met ingebgrip van de abattoirs) een schandvlek in onze maatschappij die zo gauw mogelijk zou moeten verdwijnen. En ik heb het dan nog niet eens gehad over de jacht, legaal en illegaal, die in de wereld nog steeds tientallen miljoenen dieren treft, het stierenvechten (12.000 dieren) en het proefdierencomplex: vele miljoenen dieren die in kleine kooien/gevangenschap wachten op de experimenten en manipulaties die met ze worden uitgevoerd. Hoewel in het Westen de ‘eerbied voor het leven’ terecht als een zeer hoge waarde wordt beschouwd, blijkt die toch bijna exclusief te gelden voor het menselijk leven, niet die van dieren! Want hun leven wordt gemanipuleerd, geëxploiteerd en geïnstrumentaliseerd terwille van menselijke belangen (al is het maar voor ons amusement). De strekking van mijn lezing is natuurlijk dat de doorbreking van ons antropocentrisme inhoudt dat onze praktijken met betrekking tot dieren grondig zouden moeten veranderen. Wat betreft het dierindustriële complex zou dit moeten verdwijnen. Ik heb daarvoor meerdere argumenten.

Het eerste is domweg verlicht eigenbelang omdat de ‘collateral damage’ ervan enorm is. Ik noem de volgende schaden die het aanricht: verarming van het landschap, stankoverlast voor de omwonenden, mestoverschotten, transport van soja van ver weg, ontbossing terwille van soja en weiland, hoge CO2 uitstoot (14%), hoog waterverbruik, dus relatief veel energie-input per kilo vlees; uitbreken van besmettelijke ziektes in megastallen, achteruitgang van de smaak van vlees en gevaar van residuen van anti-biotica, hormonen en insecticiden in vlees. Veel vlees eten is helemaal niet zo gezond. Ook al is het eten van vlees ‘natuurlijk’ (want we zijn nu eenmaal omnivoor), even natuurlijk zou het zijn om geen vlees te eten! De mensheid zou er zeer mee gebaat zijn als we vegetariër zouden worden (of slechts heel weinig vlees zouden eten). De vleesconsumptie neemt nog steeds toe ten gevolge van de bevolkingsgroei en het rijker worden van opkomende landen als China, India en Brazilië. Op een eindige planeet zou een vegetatief dieet een weldaad zijn voor ieder en zou bovendien de ongelijkheid in de wereld kunnen verminderen.

 

Er is niets tegen eigenbelang en zeker niet als het ‘verlicht’ is; het is de zeer concrete en praktische basis van ons leven. Het kan worden beargumenteerd en neergelegd in regels en wetten. Maar dat is niet genoeg wanneer het niet tevens wordt ondersteund en bezield, door ons gevoel, ons gemoed. Dat we dieren niet mogen exploiteren, mishandelen en doden, kan alleen overtuigen wanneer ons gemoed wordt geraakt en geroerd, wanneer het een gevoelsmatige weerklank heeft. Dat is alleen mogelijk omdat we ons als mensen vanuit een zekere empathie kunnen verplaatsen in hoe het voelt om pijn te hebben en te lijden. We beschikken over het bijzondere vermogen om ons in te leven in andermans leven, ook in dat van dieren. En de dieren zelf kennen dat ook, zoals recent ethologisch onderzoek heeft aangetoond. Empathie, sympathie, medeleven en medelijden of compassie hebben evolutionaire wortels, of zoals de Waal ergens schrijft: een ‘evolutionaire rugdekking’. Ook onze moraal heeft evolutionaire wortels.

Volgens enkele filosofen, zoals Rousseau en Schopenhauer, is juist daarin de basis gelegen van alle moraal, en niet in ons verstand dat te abstract en machteloos zou zijn om ons werkelijk te bezielen. Empathie en compassie kunnen nooit worden afgedwongen of aangeleerd, wel gestimuleerd. Dat we het vaak misschien al te weinig hebben laten gelden voor de dieren is het gevolg van ideeën en redeneringen, zowel van de kloof die het christendom tussen mens en dier heeft gelegd als de nadruk van het rationalisme op onze ratio/logos. Ideeën en theorieën kunnen dan de stem van het medelijden die zich spontaan roert bij het zien van elk wezen dat lijdt het zwijgen opleggen, zoals Descartes al deed toen hij concludeerde dat dieren slechts machines of automaten zijn. Maar als we ons onbevangen openstellen voor een dier, ook als dat lijdt, en vooral wanneer we oog in oog staan met een dier, is het erg moeilijk om te ontkennen dat het slechts een mechanisme is. Dankzij oogcontact, en dus nabijheid, wordt een dier voor ons ook een individu, is het niet meer alleen maar exemplaar van een soort, deel van de massa varkens of kippen in een megastal. Want dat is onvermijdelijk het gevolg van die massificatie: elk individueel dier is anoniem geworden, het is hooguit een nummer. Daarom kunnen ze ook gemakkelijk massaal, aan de lopende band, worden gedood, wat kippen betreft: 50 miljard per jaar wereldwijd; het is het meest gegeten vlees en nog steeds goedkoop. Maar ook een kip is een individu! Zelf heb ik al sinds ca. 50 jaar kippen en ik verzeker u dat elke kip anders is, een eigen karakter heeft. Maar al die levens van individuele dieren – kippen, varkens, koeien enzovoort – worden anoniem wanneer ze met duizenden tegelijk worden gehouden, mechanisch gevoed en gedood. Ze zijn gereduceerd tot machines, dingen in onze dienst die we kunnen beheersen en manipuleren omdat we macht hebben. Het bijzondere is dat al die ontelbare dieren die we opeten, nu industrieel, kil en clean worden gehouden en gedood. Dit gebeurt op een discrete wijze terzijde van de consumptiemaatschappij opdat we hun kreten niet horen, opdat we onwetend blijven. Toch voelen we ons veel humaner dan de Romeinen die, zoals u weet, in hun arena’s louter voor het amusement van de massa duizenden dieren (leeuwen, tijgers, olifanten enz.) met elkaar en met mensen lieten vechten tot hun bloederig einde volgde. Maar zijn we wel zo humaan?

 

VI   Ethiek voor het Antropoceen

De strekking van mijn betoog is een pleidooi voor het overwinnen van onze nog steeds aanwezige barbaarsheid jegens veel dieren, en dus een voltooiing van het proces van civilisering en moralisering van onze verhouding tot hen. Dat houdt in dat het nodig is ons humanisme te verbreden en te verruimen, en dus onze zelfingenomenheid als soort, te doorbreken ten gunste van een ‘humanimalisme’. De evolutietheorie heeft ons vertrouwd gemaakt met de idee van verwantschap tussen alle levende wezens en van onze wortels in het dierenrijk, en dus van de eenheid van alles wat leeft. In die zin is een toenadering mogelijk en nodig geworden. Maar een wetenschappelijke theorie en haar argumenten zijn nog niet genoeg voor een werkelijke doorbraak. Een corectie is nodig van wat de werking van empathie met en compassie voor andere wezens belemmerde: traditionele ideeën en theorieën die ons zo ver boven andere dieren hebben geplaatst/verheven dat we hen onbeperkt konden gebruiken en onderwerpen. Zolang we het dierindustrieel complex met inbegrip van de slachthuizen gedogen, blijven we meedogenloos ten opzichte van de dieren. Alleen compassie is in staat de dictatuur te doorbreken van de heersende technisch-industriële rationaliteit. Ik meen dat ‘Homo sapiens’ – het ‘wetende’, ‘wijze’ dier – pas dan deze naam eer aandoet, wanneer hij laat zien dat werkelijke wijsheid zich manifesteert in welwillendheid en respect jegens de mededieren die de aarde bevolken, en dus in een wereldbeeld en ethiek van mededogen met alle levende wezens en respect voor de aarde.

 

Ton Lemaire

Lezing uitgesproken aan de Universiteit Nijmegen op 25 oktober 2017.

Ton Lemaire is antropoloog en filosoof. Hij publiceerde onder meer De Tederheid, Over de Waarde van Culturen, Filosofie van het Landschap, Wandelenderwijs, Op Vleugels van de Ziel, Met Open zinnen, De Val van Prometheus, Mettertijd, en Onder Dieren. Sinds geruime tijd woont hij op het Franse platteland.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *