Waarom we geërgerd zijn als Francken iets stoms tweet

Waarom we geërgerd zijn als Francken iets stoms tweet

 Zich ergeren aan de tweets van Francken is als het gedrum op de bus of kwaad zijn bij het luisteren naar de radio. Sartre toont dat de ergernis niet verdwijnt met clicks en verontwaardiging op sociale media.

Theo Francken kent er iets van: via een welgemikte tweet een stormpje veroorzaken op sociale media en zichzelf zo in het centrum van de aandacht werken. “U stimuleert smokkel”, schreef hij over Artsen Zonder Grenzen naar aanleiding van de vluchtelingencrisis. “We hebben hem”, tweette hij na de arrestatie van Salah Abdeslam. Telkens goed voor enkele dagen pseudodebat op sociale en andere media.

Enkele jaren geleden vroeg hij zich op Facebook af of het te aangebrand was te stellen dat hij de meerwaarde van de Congolese, Marokkaanse en Algerijnse migratie niet inzag. Naar aanleiding van een radioverslag over vluchtelingen in Duinkerke tweette Francken zijn ongenoegen: “Is dit een journaliste of een activiste?”

Zijn laatste exploot: de intussen beruchte poll van eind april op zijn Facebookpagina. “De voorbije twee jaar heeft ons land 600 Syrische christenen gered. Poll: wat is uw mening?”, schreef hij. Het publiek kon kiezen tussen vier opties: 1) het redden van die christelijke minderheid is een goede zaak, 2) reddingsacties moeten los staan van geloof, 3) er moeten sowieso geen extra inspanningen gebeuren, 4) reddingsacties moeten voor niemand worden georganiseerd. Goed voor vuurwerk op sociale media, allerlei analyses en meta-analyses in de reguliere media, en zelfs een parlementair debatje.

Vanwaar het brede ongenoegen over dat soort tweets? Vanwaar de explosie aan kritische reacties die zoals steeds barsten van frustratie en ergernis? Neem Franckens recente poll. Als ik voor mezelf mag spreken: mijn eerste reactie was er ook een van ergernis. Maar waarom? Omwille van de inhoud van het bericht? Die is natuurlijk glibberig: het verwijt van racisme glijdt ervan af als water van een eend. Als je wat dieper graaft, merk je natuurlijk wel dat de framing problematisch is. Maar dan nog, verklaart dit de geprikkelde reactie? Of zijn we gewoon overgevoelig geworden, zoals Maarten Boudry en andere soldaten die ten strijde trekken tegen hun imaginaire vijand van de politieke correctheid wel eens stellen? Heeft het met onszelf te maken, onze politiek-correcte gevoeligheid, ons onvermogen om met tegengestelde opinies om te gaan (zoals Bart Eeckhout nog durfde suggereren in De Morgen van 6 mei)?

Nee, misschien is het niet de confrontatie met de inhoud van het bericht die voor frustratie zorgt. Al twintig jaar worden we platgeslagen met dit soort dubbelzinnige boodschappen die al talloze keren werden doorprikt en ontmaskerd. Het heeft ook weinig met de persoon Francken te maken: we kennen de man en zijn streken intussen, en eigenlijk verrassen zijn tweets ons niet meer echt. Nee, de ergernis heeft een andere oorzaak. Ze heeft alles te maken met het feit dat we die tweet niet lezen door onze eigen ogen, maar door de ogen van al die andere, anonieme, maar ongetwijfeld enthousiaste Francken-volgers.

De seriële relaties van Sartre

Om het mechanisme van die lezing te begrijpen maken we een omweg maken met een interessante analyse van Jean-Paul Sartre in een lang vervlogen tijdperk, toen van Twitter en Facebook nog geen sprake was. In zijn tweede hoofdwerk, het marxistisch geïnspireerde Critique de la raison dialectique, gepubliceerd in 1960, beschrijft de Franse filosoof de ervaring van het luisteren naar een radioprogramma.

Sartre is het sterkst als hij concrete situaties analyseert, en die beschrijvingen hebben meestal iets autobiografisch. Je ziet Sartre zo achter zijn werktafel zitten, en zich ergeren aan een speech van generaal de Gaulle, live op de radio. Sartre had een hekel aan de Gaulle. De Gaulle van zijn kant kon Sartre wel naar waarde schatten. Toen Sartre begin jaren ’70 de verdediging opnam van radicale maoïstische groeperingen, en de staat uitdaagde door het directeurschap op te nemen van de verboden maoïstische krant La cause du peuple, zou de Gaulle geweigerd hebben Sartre te laten oppakken. Hij sprak daarbij de intussen legendarische woorden: “On n’arrête pas Voltaire”, waarmee hij erkenning gaf aan Sartres cruciale rol in het naoorlogse Franse intellectuele en culturele leven.

Iemand die naar de radio luistert, zo stelt Sartre, gaat een bijzonder soort relatie aan met de andere luisteraars. Sartre noemt die relatie serieel. Een serie is fundamenteel een verhouding tussen mensen die via een object of ding verloopt. Sartres meest beroemde voorbeeld is dat van de rij mensen die staan te wachten op de bus. In zijn ongeëvenaarde stijl slaagt hij erin niet minder dan veertien uiterst moeilijke, compacte pagina’s bijeen te schrijven over wat het betekent op de bus te wachten: het isolement, de eenzaamheid, de vervreemding, de inwisselbaarheid van elk individu, de machteloosheid, de grimmige pogingen om de schaarse zitplaatsen te bemachtigen. De kern van zijn analyse is dat mensen precies door de seriële aard van hun relatie geïsoleerd geraken van elkaar.

Als mensen in de rij gaan staan ondergaan ze een soort transformatie: ze worden een nummer in de rij. Ze hebben daar geen enkele eigen verdienste aan. Dat nummer zegt niets over henzelf noch over wie ze zijn. Iemand is louter nummer vier omdat er nu eenmaal al drie mensen voor haar aan het wachten zijn. Onze plaats in de rij wordt dus bepaald door de anonieme anderen. We staan samen aan de bushalte maar hebben eigenlijk niets met elkaar te maken, behalve het ding waarop we wachten, de bus.

Dat ding brengt ons samen, en wel op een heel vervreemdende manier. We laten ons in het dagelijkse leven vaak helemaal opslorpen en bepalen door de anonieme dingen die onze wereld bevolken: de verkeerstromen, het uurrooster van de bus, de vorm van het bushokje. Die anonieme, materiële structuren noemt Sartre het practico-inerte (het verkeer, de wetten en regels, de ruimtelijke organisatie van de stad, de architectuur, de economische processen…). Terwijl we staan te wachten internaliseren we de inerte passiviteit van de dingen, en zo worden we zelf een beetje een ding.

We staan op de bus te wachten als keien in een zak, machteloos en onvrij. In een meer technisch-filosofische taal stelt Sartre: “[De serie] maakt de mens een Ander dan zichzelf, geconditioneerd door Anderen in de mate ze Anders zijn dan zichzelf.” De Anderen zijn een bedreiging (de plekken op de bus zijn schaars), en je gaat je daarom opstellen als een (potentieel bedreigende) Ander tegenover de Anderen. Op die manier ontstaat een soort zelfbevestigende spiraal, die in het uiterste geval leidt tot het typische gedrum en geduw voor de deur van de bus, of tot verkeersagressie.

Het alledaagse leven brengen we grotendeels door in seriële relaties. Relaties op de werkvloer, op de markt, het leven in de stad: het zijn allemaal series waarin we gevat zijn. Die inauthentieke, seriële relaties kunnen we enkel doorbreken door collectieve actie, zo meent Sartre.

Iedereen die al eens deelnam aan collectieve actie, of dat nu een staking, een manifestatie, een pleinbezetting of een echt publiek debat is, weet dat er dan iets fundamenteel verandert. Je gaat jezelf en je relatie met anderen op een nieuwe manier ervaren, vrijer, authentieker, empowered.

Pas in collectieve actie zijn we werkelijk vrij en onszelf, meent Sartre. We kunnen ons dan losmaken van de dingen van het practico-inerte die ons in hun greep hebben, en authentieke relaties aangaan, zonder voor elkaar een potentieel bedreigende Ander te moeten zijn. Maar collectieve actie is natuurlijk niet iets van elke dag.

Serialiteit neemt veel vormen en gedaanten aan. Naast zijn betoog over het tafereel aan de bushalte, ontwikkelt Sartre ook een uitgebreide analyse van de seriële aard van de markt en van het luisteren naar de radio. Opnieuw is er een ding dat ons samenbrengt, de radio. Specifiek in dit geval is dat de luisteraars niet direct bij elkaar aanwezig zijn, zoals aan de bushalte. De anderen zijn afwezig, wat betekent dat het bijna onmogelijk is om als radioluisteraars over te gaan tot collectieve actie. Als de bus te laat komt door de besparingspolitiek in het openbaar vervoer, bestaat minstens nog de mogelijkheid dat mensen de serie doorbreken en collectieve actie gaan ondernemen. In het geval van de radio is dat anders.

“Het loutere feit van naar de radio te luisteren”, stelt Sartre, “vestigt een seriële relatie van afwezigheid tussen de verschillende luisteraars.” De radio brengt hen op een bepaalde manier wel samen (de omroeper spreekt hen aan als “beste luisteraars”), maar dan op zo’n manier dat ze van elkaar gescheiden worden. Ook de relatie van de luisteraar tot de omroeper is geen authentiek menselijke relatie: als luisteraar verkeer je in een passieve positie tegenover wat je te horen krijgt.

We kunnen natuurlijk brieven schrijven en protesteren, maar, zo vervolgt Sartre, “radiozenders vertegenwoordigen het standpunt van de regering of de bijzondere belangen van een groep kapitalisten, zodat het onwaarschijnlijk is dat de acties van luisteraars (over programma’s of de opinies die erin tot uitdrukking komen) een effect zullen hebben.” De omroeper bewerkt zijn luisteraars als objecten. Hoogtepunt daarvan is natuurlijk de reclame. Je kan de radio wel uitzetten, maar dat is geen oplossing volgens Sartre. Daarmee bevestig je precies je isolement en onmacht. Je schakelt er de radiostem niet mee uit, je schrapt alleen jezelf uit de serie.

Als een anonieme ander

Waarom kunnen we dan zo geërgerd zijn over wat we op de radio horen, bijvoorbeeld in het geval van ideologische uitzendingen? Waarom heb je de neiging om de radio kwaad uit te zetten? “Het is eigenlijk als ‘Ander’ dat ik de stem wil doen zwijgen”, schrijft Sartre, “in de mate dat die stem bijvoorbeeld schadelijk is voor Anderen.” Voor mijzelf is die stem en de opinies die ze verdedigt eigenlijk geen probleem. Ik heb sterke politieke overtuigingen, en zo’n radio-uitzending beïnvloedt me niet in het minst. “Maar die stem is ondraaglijk voor mij in zoverre ze wordt beluisterd door Anderen.”

Dat is immers de kern van de zaak: die stem zou hen wel eens kunnen overtuigen! Je ergernis ontstaat op het moment dat je die duizenden andere luisteraars verbeeldt als gedweeë volgers van de radiostem. Mocht je een gesprek kunnen hebben met hen, zou je de argumenten van de radiospeech nog kunnen ontkrachten. Je verhoudt je echter tot die anderen als een afwezige. Waarom voel je je dus onmachtig en gefrustreerd? Niet omdat je je onderdrukt zou voelen door de radio-uitzending, noch doordat je de stem niet zou kunnen uitschakelen. Maar omdat we de radio beluisteren door de oren van al die anderen.

Als we de tweets van Francken dus lezen in groeiende ergernis doen we dat niet als onszelf. We lezen ze vanuit het standpunt van al die anonieme Anderen die mogelijk in hun denken beïnvloed zullen zijn door de tweet. Die ervaring is dubbelzinnig, zoals Sartre ook schrijft met betrekking tot de radio-uitzending.

Er kan een moment van triomf in schuilen wanneer je erin slaagt het argument te ontkrachten. Er is daarentegen ook het moment van angst, wanneer je je in de schoenen van de Anderen plaatst en ervaart hoe gemakkelijk het is voor die Anderen om zich te laten meeslepen door de demagogie. Dit is ook een confrontatie met jezelf: je triomfeert, omdat je de boodschap kan ontkrachten, maar het is tegelijk ontluisterend om te beseffen dat je zelf ook best in de ban zou kunnen geraken van de boodschap.

Tegelijk besef je dat die Anderen je lot bepalen. Precies omdat je er niet in slaagt de serialiteit te doorbreken, krijg je binnenkort met een hoop ideologisch beïnvloede Anderen van doen. Je ziet zo al de electorale winstcijfers van de aangebrande rechterzijde voor je op het tv-scherm flikkeren op de volgende verkiezingsavond. De anonieme Anderen in de serie bepalen je politieke lot.

Je machteloze verontwaardiging is des te groter als je beseft dat de radiospeecher of twitteraar de serialiteit actief manipuleert (Sartre noemt dat extero-conditionering): zijn boodschap is precies aangepast aan de seriële manier waarop de media werken. Ook de radiomaker of twitteraar is daarom niet authentiek, maar een Ander. Hij deelt niet gewoon een mening of idee waarover hij oprecht nadacht, maar formuleert de boodschap vanuit het perspectief van de anonieme Ander in de serie, met de bedoeling de serie optimaal te manipuleren.

De enige mogelijke tegenreactie die je op het eerste zicht kan bedenken, stelt Sartre, blijft voor een stuk gebonden aan het isolement dat typerend is voor de serie: andere mensen één voor één gaan overtuigen van het tegendeel. Tijdens individuele gesprekken met je collega’s, vrienden, familieleden kan je pogen weerwerk te bieden. Maar ten gronde bevestigt die reactie je individuele isolement en onmacht…

Sociale media zijn natuurlijk anders dan de radio. Op sociale media kan je reageren! Alleen blijven het gekrijs en het verontwaardigd geroep op sociale media fundamenteel serieel: je reageert als Ander en probeert zo de Anderen te beïnvloeden. We lezen de tweet immers vanuit het standpunt van de beïnvloede Anderen, en gaan niet reageren op basis van wat we zelf echt denken, maar vanuit de seriële poging om die Ander een soort tegeninvloed te doen ondergaan.

Het seriële gedrum aan de bushalte keert hier terug als het moddergooien op sociale media. Geïsoleerd achter je computer poog je je onmacht en isolement te compenseren door uitroeptekens, hoofdletters en grote woorden, maar daarmee bevestig je enkel het probleem. Je blijft geïsoleerd denken vanuit het perspectief van anonieme Anderen waarmee je toch niet rechtstreeks een echt gesprek kunt aangaan.

Je reactie op een tweet kan natuurlijk ook enthousiast zijn, als je jezelf erin herkent. Maar ook die enthousiaste respons (inclusief likes, retweets, of positieve reacties) is serieel. Je doet het vanuit het perspectief van de anonieme Ander: hoe meer dergelijke boodschappen je liket, hoe meer anonieme Anderen die boodschappen misschien ook zullen oppikken!

 

 

Ontsnappen aan seriële relaties door groepsvorming

Linkse partijen en organisaties kunnen natuurlijk aan tegenpropaganda proberen te doen, stelt Sartre. Maar ook die blijft vaak serieel. Ze moet zich immers aanpassen aan de seriële structuur van de massamedia, of zo’n organisatie dat nu leuk vindt of niet.

De linkerzijde moet sociale media uiteraard optimaal gebruiken. We kiezen nu eenmaal niet het terrein waarop de strijd plaatsvindt, om het met Gramsci te zeggen. Maar links mag tegelijk niet vergeten dat die media fundamenteel serieel werken. Het is heel moeilijk om twitterboodschappen authentiek vanuit jezelf te lezen, en niet met de ogen van de duizenden anonieme Anderen op wie de twitteraar effect wil sorteren. Je geraakt als twittergebruiker heel gemakkelijk verloren in de dwaalweg van de anonieme series.

Vandaar het belang van Sartres pleidooi voor collectieve actie, of in zijn eigen terminologie: de vorming van groepen. Mensen die een tegengeluid laten horen tijdens pakweg een Hart boven Hard-parade komen daar versterkt uit, terwijl een twittergevecht doorgaans enkel ervaringen van onmacht en frustratie oplevert. Door deel te nemen aan authentieke groepsvorming vermenigvuldigt je macht zich, meent Sartre: elk individu belichaamt dan als het ware de hele groep. Je bent niet gewoon het honderd-en-eerste lid van de groep, maar je bent iemand die de kracht van de honderd samen uitstraalt.

In het enthousiasme en de empowerment van elke deelnemer aan collectieve actie komt de macht van het hele collectief tot uitdrukking. Bij serieel gedrag vindt net het omgekeerde plaats: geen vermenigvuldiging, maar een deling van macht. De onmacht en de anonimiteit van de hele serie laten zich voelen in elke afzonderlijke schakel, die daardoor in zijn machteloosheid precies bevestigd wordt.

Clicks kunnen dus onmogelijk een vervangmiddel zijn voor collectieve actie en organisatie. Daar ligt net de sterkte van de linkerzijde en de sociale bewegingen: hun capaciteit om mensen samen te brengen en los te rukken uit de alledaagse serialiteit, met zijn isolement, vervreemding en grimmige onmacht.

Matthias Lievens

Bron: Lava media, 21 juni 2017: https://lavamedia.be/waarom-we-geergerd-zijn-als-francken-iets-stoms-tweet/

Matthias Lievens is docent aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte (KU Leuven) en maakt deel uit van de onderzoeksgroep RIPPLE (Research in Political Philosophy Leuven). Samen met Anneleen Kenis schreef hij De mythe van de groene economie (EPO, 2016). Hij studeerde politieke wetenschappen, sociale en culturele antropologie, filosofie en geschiedenis in Leuven.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *